ECLI:NL:CBB:2011:BU4591
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Randvoorwaardenkorting GLB-inkomenssteun en niet-emissiearm aanwenden van mest op grasland
In deze zaak heeft appellant, een landbouwer, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarbij een randvoorwaardenkorting van 20% op zijn rechtstreekse betalingen voor het jaar 2008 was vastgesteld. Dit besluit volgde op de constatering dat appellant op 17 mei 2008 vloeibare dierlijke meststoffen niet emissiearm had uitgereden op perceel 13, dat door hem als grasland werd gebruikt. Appellant betwistte de kwalificatie van het perceel als grasland en voerde aan dat hij niet opzettelijk had gehandeld in strijd met de regelgeving, omdat hij niet in staat was zijn apparatuur aan te passen aan de nieuwe eisen. De procedure begon met een beroep dat op 25 februari 2010 bij het College werd ingediend, na een besluit van de Staatssecretaris op 19 januari 2010, waarin het bezwaar van appellant ongegrond werd verklaard. Tijdens de zitting op 2 september 2011 werd appellant bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de Staatssecretaris vertegenwoordigd was door mr. L.C. Commandeur.
Het College oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte had geconcludeerd dat appellant opzettelijk de randvoorwaarde niet had nageleefd. Het College stelde vast dat het perceel in de gecombineerde opgave als maïsperceel was opgegeven en dat de mest op een manier was uitgereden die niet in strijd was met de regelgeving die gold tot 1 januari 2008. De conclusie van de Staatssecretaris dat er sprake was van langdurig bestendig beleid was niet houdbaar, omdat de regelgeving op dat moment was gewijzigd. Het College vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van appellant, die op € 437,-- werden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat het griffierecht van € 150,-- aan appellant moest worden vergoed.