ECLI:NL:CBB:2011:BU5653

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1035
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • E.R. Eggeraat
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tegemoetkoming op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren in verband met gedode bokken

In deze zaak heeft de Maatschap A en B, appellante, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder, inzake een tegemoetkoming op basis van artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd). De appellante had eerder een voorschot ontvangen voor gedode geiten, maar stelde dat ook voor de gedode bokken een schadevergoeding van € 100,- per bok moest worden toegekend. De procedure begon met een beroep dat op 1 oktober 2010 bij het College werd ingediend, tegen een besluit van verweerder van 20 augustus 2010. Dit besluit werd later ingetrokken door verweerder, die op 2 november 2010 een nieuw besluit nam waarin de bezwaren van appellante ongegrond werden verklaard.

De kern van het geschil draait om de vraag of verweerder terecht heeft besloten geen schadevergoeding voor de gedode bokken toe te kennen. Het College overweegt dat de wetgever verweerder een ruime bevoegdheid heeft gegeven om schadevergoeding te verlenen op basis van artikel 91 Gwd. Het College concludeert dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de schaarste op de markt voor bokken minder groot is dan voor geiten, en dat de herbevolking van bokken minder problematisch is. De appellante heeft onvoldoende bewijs geleverd dat verweerder onterecht heeft gehandeld door geen schadevergoeding voor de bokken toe te kennen.

Daarnaast werd het beroep op het vertrouwensbeginsel door het College afgewezen. De brief van 28 december 2009, waar appellante zich op beriep, bood onvoldoende grondslag voor de conclusie dat er een ondubbelzinnige toezegging was gedaan over de schadevergoeding voor bokken. Het College oordeelt dat de formuleringen in de brief ruimte lieten voor nadere specificatie, wat ook in latere besluiten van verweerder is gebeurd. Uiteindelijk verklaart het College het beroep ongegrond en ziet het geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/1035 27 oktober 2011
11249 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Tegemoetkoming ex art. 86
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A en B, te C, appellante,
gemachtigde: mr. M.J. Smaling, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, voorheen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
gemachtigde: mr. R. Duisterhof, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 30 september 2010, bij het College binnengekomen op 1 oktober 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 20 augustus 2010.
Bij brief van 12 oktober 2010 heeft verweerder appellante te kennen gegeven het besluit van 20 augustus 2010 in te trekken.
Bij besluit van 2 november 2010 heeft verweerder de bezwaren van appellante gericht tegen de besluiten van 25 januari 2010, 18 februari 2010 en 28 mei 2010 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 25 januari 2010 heeft verweerder vanwege het doden van geiten van appellante op 29 december 2009 appellante een voorschot van een, op artikel 86 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) gebaseerde, tegemoetkoming in de schade toegekend.
Bij besluit van 18 februari 2010 heeft verweerder vanwege het doden van geiten van appellante op 8 februari 2010 appellante een voorschot van een, op artikel 86 Gwd gebaseerde, tegemoetkoming in de schade toegekend.
Bij besluit van 28 mei 2010 heeft verweerder vanwege het doden van bokken van appellante op 29 april 2010 appellante een voorschot van een, op artikel 86 Gwd gebaseerde, tegemoetkoming in de schade toegekend.
Bij brief van 17 december 2010 heeft appellante de gronden van beroep aangevuld.
Bij brief van 11 januari 2011 heeft verweerder een verweerschrift en de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van het College verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Op 1 september 2010 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij genoemde gemachtigden zijn verschenen. Voor verweerder is voorts verschenen E.I. van de Velde, fiscaal deskundige.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Gwd is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
" Artikel 15
(…)
2. Een besmettelijke dierziekte kan worden aangewezen, indien:
a. de ziekte zich snel kan uitbreiden, ernstige schade kan berokkenen aan de betrokken diersoort en niet of niet volledig kan worden voorkomen of bestreden met normale bedrijfsmiddelen;
(…)
c. de ziekte naar het oordeel van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport een ernstig gevaar voor de volksgezondheid oplevert.
Artikel 21
1. Onze Minister besluit zo spoedig mogelijk tot het nemen van de door hem nodig geachte maatregelen tot bestrijding van een besmettelijke dierziekte.
Artikel 22
1. De in artikel 21 bedoelde maatregelen kunnen zijn:
f. het doden van zieke en verdachte dieren.
Artikel 91
Schade veroorzaakt door de toepassing van maatregelen, als bedoeld in artikel 17 of 21, kan voor zover deze niet uit hoofde van de artikelen 86 of 90 voor vergoeding in aanmerking komt, in door Onze Minister te bepalen bijzondere gevallen geheel of gedeeltelijk uit het Diergezondheidsfonds worden vergoed."
In het Besluit verdachte dieren is - voor zover van belang - het volgende bepaald:
"Artikel 2
Onze Minister besluit dieren als verdacht aan te merken, indien:
(…)
b. de dieren zich met zieke of verdachte dieren in dezelfde verblijfplaats bevinden of binnen de in artikel 3 genoemde termijn hebben bevonden dan wel binnen deze termijn daarmee in aanraking zijn geweest, of
c. Onze Minister redenen heeft om aan te nemen dat de dieren in de gelegenheid zijn geweest om te worden besmet, en de diersoort voor de betreffende besmettelijke dierziekte vatbaar is."
Ingevolge artikel 2, aanhef en onder ac, van de Regeling preventie, bestrijding en monitoring van besmettelijke dierziekten en zoönosen en TSE’s is Q-koorts als besmettelijke dierziekte als bedoeld in artikel 15 van de Gwd aangewezen.
2.2 Bij brief van 12 oktober 2010 heeft verweerder de beslissing op bezwaar van
20 augustus 2010 ingetrokken en bij besluit van 2 november 2010 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar beslist. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt het beroep geacht mede te zijn tegen het besluit van 2 november 2010.
Aangezien verweerder het besluit van 20 augustus 2010 heeft ingetrokken, bestaat bij de beoordeling van het tegen dit besluit gerichte beroep geen belang meer. In zoverre dient het beroep dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard.
2.3 Het College stelt vast dat het beroep van appellante zich beperkt tot de grond dat verweerder ten onrechte geen schadevergoeding op grond van artikel 91 Gwd, dat wil zeggen € 100, - per gedode bok, aan appellante heeft toegekend. Appellante stelt dat ook voor de bokken de problematiek van herbevolken geldt. Appellante ontleent voorts aan de brief van 28 december 2009 van verweerder, die aan appellante door de ruimingscoördinator ten tijde van de doding van de dieren is overhandigd, een gerechtvaardigd vertrouwen dat zij ook voor de gedode bokken € 100,- per bok zou krijgen.
2.4 Het College overweegt allereerst, onder verwijzing naar zijn vaste jurisprudentie, zoals onder andere neergelegd in zijn uitspraak van 19 oktober 2006 (LJN AZ1557), dat de wetgever verweerder een niet geclausuleerde bevoegdheid heeft toegekend om op grond van artikel 91 Gwd schade die niet uit hoofde van de artikelen 86 of 90 Gwd voor tegemoetkoming in aanmerking komt, geheel of gedeeltelijk te vergoeden, alsmede, indien verweerder tot vergoeding van die schade besluit, de grondslag van de vergoeding te bepalen. Het College dient zich derhalve terughoudend op te stellen bij de beoordeling van de wijze waarop verweerder gebruik heeft gemaakt van de bevoegdheden die hem op grond van artikel 91 Gwd toekomen.
2.5 Naar het oordeel van het College heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat voor gedode bokken geen schadevergoeding op grond van artikel 91 Gwd in de vorm van € 100,- per gedode bok wordt toegekend. Immers, verweerder heeft besloten tot een tegemoetkoming in de schade op grond van artikel 91 Gwd per gedode geit om de continuïteit van een bedrijf te ondersteunen. Er moeten namelijk (veel) nieuwe geiten worden gekocht en door de maatregelen ter bestrijding van Q-koorts (doding van de dieren en het algemene fokverbod) zijn geiten schaars geworden. Aangezien op een melkgeitenbedrijf, zoals dat van appellante, veel minder bokken nodig zijn dan geiten (in geval van appellante waren er voor de doding 844 geiten en 13 bokken aanwezig), zal het herbevolken van bokken op een bedrijf aanzienlijk minder moeite kosten dan het herbevolken van geiten. De schaarste op die markt is dan ook minder groot.
In hetgeen appellante heeft aangevoerd ziet het College onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op voormeld standpunt heeft kunnen stellen.
Dat door de doding van de bokken schaarste is ontstaan, leidt niet tot een ander oordeel, reeds nu verweerder, gelet op het vorenstaande, deze omstandigheid bij zijn besluitvorming heeft betrokken.
De stelling van appellante dat met het oog op de continuïteit van de bedrijfsvoering kwalitatief goede bokken nodig zijn, leidt evenmin tot een ander oordeel. De kwaliteit van gedode geiten heeft, blijkens het vorenstaande, geen rol gespeeld bij de besluitvorming van verweerder om tot toekenning van schadevergoeding van € 100,- per gedode geit op grond van artikel 91 Gwd over te gaan.
2.6 Ten aanzien van het beroep op het vertrouwensbeginsel overweegt het College als volgt. Het College acht het voorstelbaar dat de brief van 28 december 2009 tot onduidelijkheid heeft kunnen leiden nu daarin wordt gesproken over een "vast bedrag van € 100,- per dier dat geruimd wordt". Niettemin biedt deze brief, die in algemene bewoordingen is opgesteld, onvoldoende feitelijke grondslag voor het oordeel dat sprake is van een ongeclausuleerde, ondubbelzinnige mededeling waaruit appellante kon en mocht afleiden dat ook voor de bokken een schadevergoeding van € 100,- per bok zou worden toegekend. Bij die brief is immers alleen te kennen gegeven dat verweerder heeft besloten tot een extra financiële uitkering die een vast bedrag bedraagt van € 100,- per gedood dier. Naar het oordeel van het College laten deze bewoordingen ruimte voor een nadere specificatie, zoals deze later is gegeven bij de besluiten van verweerder van 29 januari 2010 en 5 maart 2010. Uit deze besluiten, welke betrekking hebben op de uitvoering van de eerder aangekondigde extra financiële uitkering, blijkt dat verweerder wegens de herbevolkingsproblematiek van de geiten is overgegaan tot het toekennen van die extra financiële uitkering van € 100,- per gedode geit. Reeds daarom kan het beroep op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
2.7 Gelet op het vorengaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
2.8 Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 20 augustus 2010, niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het besluit van 2 november 2010, ongegrond.
Aldus gewezen door mr. E.R. Eggeraat, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Beishuizen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 27 oktober 2011.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. P.M. Beishuizen