5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van het College, hangende de beslissing op bezwaar indien van die beslissing beroep bij het College openstaat, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voor zover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
5.2 Het verzoek om een voorlopige voorziening is beperkt tot de door verweerster voorgenomen openbaarmaking van de aanwijzing.
Deze omvat in ieder geval de aanwijzing om per direct te komen tot naleving van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c Wmg (het in rekening brengen van de juiste tarieven).
Tevens is in de aanwijzing bepaald dat verzoekster de gevolgen van de geconstateerde overtredingen ongedaan dient te maken, bijvoorbeeld door de ten onrechte in rekening gebrachte bedragen aan haar patiënten of hun verzekeraars terug te betalen.
Daargelaten het antwoord op de vraag of verweerster op grond van de Wmg de bevoegdheid toekomt bij een aanwijzing te bepalen dat bedragen die volgens haar ten onrechte in rekening zijn gebracht moeten worden gerestitueerd aan patiënten of verzekeraars, stelt de voorzieningenrechter vast dat met betrekking tot dit onderdeel van de aanwijzing in het bestreden besluit geen termijn is gesteld waarbinnen verzoekster daaraan zou moeten voldoen.
De aanwijzing is in zoverre naar voorlopig oordeel in strijd met het bepaalde in artikel 79, tweede lid, Wmg. Dit brengt tevens met zich dat te dien aanzien aan de in artikel 81, eerste lid, aanhef en onder b, Wmg gestelde voorwaarde om tot openbaarmaking van de aanwijzing te kunnen overgaan (nog) niet is voldaan.
Dit brengt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat dit onderdeel van de aanwijzing - nog - niet mag worden gepubliceerd en dat het verzoek in zoverre dient te worden toegewezen.
5.3 Ten aanzien van het verzoek ook de openbaarmaking achterwege te laten van het onderdeel van de aanwijzing, inhoudende per direct te komen tot naleving van artikel 35, eerste lid, aanhef en onder c, Wmg wordt het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter faalt de stelling van verzoekster dat de voorgenomen publicatie prematuur en onzorgvuldig is omdat de gestelde overtreding nog niet vast staat. Daartoe wordt in het bijzonder van belang geacht dat uit het verslag van de onafhankelijke tandarts van 20 juli 2011 blijkt dat door verzoekster behandelingen zijn gedeclareerd die er op neer zouden komen dat op één dag 4 of meer gecompliceerde extracties met code H35 zijn verricht bij kinderen in de leeftijd van 12 tot en met 15 jaar.
De voorzieningenrechter acht het, mede gelet op de ter zitting door de onafhankelijke tandarts gegeven toelichting, volstrekt niet aannemelijk dat dergelijke aantallen extracties waarvoor code H35 op zich gerechtvaardigd zou kunnen zijn, op één dag bij één kind zouden zijn verricht. Reeds om die reden acht de voorzieningenrechter de conclusie dat verzoekster meer dan eens het bepaalde in artikel 35 Wmg heeft overtreden gerechtvaardigd.
Hetgeen verzoekster in dit verband naar voren heeft gebracht doet geen afbreuk aan het vorenstaande. Overigens wijst de voorzieningenrechter er nog op dat verzoekster, hoewel zij daarvan reeds melding heeft gemaakt in haar zienswijze van 26 september 2011, er kennelijk nog niet toe is overgegaan de door haar aangekondigde contra-expertise te laten verrichten.
5.4 Tegenover het belang van verzoekster reputatieschade te voorkomen staat het belang dat, gelet op het adequaat functioneren van de markten van zorgverlening en inkoop van zorg, ook andere verzekeraars dan Menzis en (potentiële) patiënten van verzoekster bekend worden met de (mogelijk nog voortdurende) overtreding.
Gelet op hetgeen hiervoor in 5.3 is overwogen, komt naar het oordeel van de voorzieningenrechter aan het door verweerster gestelde belang bij openbaarmaking van de aanwijzing doorslaggevend gewicht toe.
In zoverre wordt het verzoek om voorlopige voorziening dan ook afgewezen.
5.5 Gelet op de gedeeltelijke toewijzing van het verzoek bestaat aanleiding verweerster te veroordelen in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,- en gewichtsfactor 1).