ECLI:NL:CBB:2012:BV6132

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 februari 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/1004
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag door verwarrende adressering en proceskostenveroordeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 februari 2012 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door Eemtrans Beheer B.V. De aanvraag was ingediend op basis van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen. De aanvraag werd afgewezen omdat deze te laat zou zijn ontvangen, maar appellante stelde dat de vertraging te wijten was aan verwarrende adressering door de verweerder, de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De procedure begon met een besluit van 12 maart 2010, waarin de aanvraag werd afgewezen wegens overschrijding van het subsidieplafond. Appellante diende op 16 april 2010 een nieuwe aanvraag in, maar deze werd op 1 juli 2010 opnieuw afgewezen omdat deze te laat was ontvangen. Het College oordeelde dat de verwarrende adressering door de verweerder mede verantwoordelijk was voor de vertraging in de postbezorging. Het College concludeerde dat appellante niet kon worden verweten dat de aanvraag te laat was ontvangen en dat de afwijzing van de aanvraag niet redelijk was. Het beroep werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van proceskosten aan appellante.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 10/1004 7 februari 2012
27300 Kaderwet EZ-subsidies
Uitspraak in de zaak van:
Eemtrans Beheer B.V., te Baarn, appellante,
gemachtigde: mr. drs. H. Xhonneux,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.E. Groenewold, werkzaam bij agentschap NL.
1. De procedure
Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag van appellante voor subsidie op grond van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen afgewezen vanwege het overschrijden van het subsidieplafond.
Bij aangetekende brief van 16 april 2010, door verweerder ontvangen op 28 april 2010, heeft appellante, op grond van de coulanceregeling voor reeds afgewezen aanvragen, opnieuw subsidie aangevraagd.
Bij besluit van 1 juli 2010 heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellante afgewezen omdat verweerder de subsidieaanvraag te laat ontvangen heeft.
Bij besluit van 19 augustus 2010 heeft verweerder het hiertegen gericht bezwaar kennelijk ongegrond verklaard.
Bij brief van 6 september 2010 heeft appellante om een herziening van het besluit van 19 augustus 2010 gevraagd.
Bij brief van 22 september 2010 heeft verweerder appellante te kennen gegeven geen reden te zien zijn besluit van 19 augustus 2010 te herzien.
Tegen het besluit van 19 augustus 2010 heeft appellante bij brief van 23 september 2010, bij het College binnengekomen op 24 september 2010, beroep ingesteld.
Bij brief van 9 december 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Op 16 november 2011 heeft verweerder een nader stuk ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van het College verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Op 1 december 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Het Kaderbesluit EZ-subsidies (Stb. 2008, nr. 499; hierna: Kaderbesluit) bepaalt, voor zover hier van belang:
"Artikel 19
1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, dat bij ministeriële regeling wordt vastgesteld.
2. De aanvraag gaat, overeenkomstig in het formulier is vermeld, vergezeld van de in het formulier aangegeven bescheiden.
3. Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld over het tijdstip van indienen van de aanvraag.
Artikel 22
Onze Minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens dit besluit gestelde regels."
De Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (Stcrt. 2008, nr. 245, onder meer gewijzigd bij Stcrt. 2009, nr. 20 en Stcrt. 2010, nr. 3896; hierna: Subsidieregeling) bepaalde ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 9.2
De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer voor:
a. een of meerdere veiligheidsscans;
b. het treffen van één of meer in de veiligheidsscan opgenomen veiligheidsmaatregelen.
Artikel 9.11
1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een MKB-ondernemer die voor 31 januari 2010 één of meer in de veiligheidsscan opgenomen veiligheidsmaatregelen heeft getroffen of daarvoor verplichtingen is aangegaan en van wie de in 2009 gedane aanvraag om subsidie op grond van artikel 9.2 is afgewezen wegens overschrijding van het subsidieplafond.
(…)”
De Regeling openstelling en subsidieplafonds EZ 2010 (Stcrt. 2009, nr. 19797, gewijzigd bij regeling van 8 maart 2010, Stcrt. 2010, nr. 3896; hierna: Regeling) bepaalde ten tijde en voor zover hier relevant:
"Artikel 1
1. Als perioden in 2010, waarin subsidie-aanvragen kunnen worden ingediend krachtens de in kolom 2 genoemde subsidieregelingen en de in kolom 3 genoemde artikelen, in voorkomende gevallen verbijzonderd naar de in kolom 4 omschreven of aangeduide groepen van aanvragers, projecten of aanvragen, worden vastgesteld de daarbij behorende perioden, genoemd in kolom 5; aanvragen moeten zijn ontvangen op de genoemde einddatum om 17.00 uur.
(…)”
Ingevolge artikel 1, derde lid, onder 1.13, van de Regeling, is de Subsidieregeling opengesteld voor de periode van 16 maart 2010 tot en met 26 april 2010.
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 9 december 2009 heeft appellante een subsidieaanvraag ingediend op grond van de Subsidieregeling.
- Bij besluit van 12 maart 2010 heeft verweerder de aanvraag van appellante afgewezen vanwege het overschrijden van het subsidieplafond. Hierbij heeft verweerder opgemerkt dat personen die voor 31 januari 2010 veiligheidsmaatregelen hebben getroffen of zich daartoe hebben verplicht in aanmerking kunnen komen voor een coulanceregeling. In de bijlage bij dit besluit heeft verweerder het aanvraagformulier voor de coulanceregeling opgenomen. Over de adressering van het aanvraagformulier heeft verweerder vermeld:
"Stuur dit formulier op naar:
Agentschap NL
Juliana van Solberglaan 3
Postbus 93144
2509 AC DEN HAAG"
- Bij brief van 16 april 2010 heeft appellante op grond van de coulanceregeling met het voorgeschreven aanvraagformulier "afgewezen aanvragen 2009" subsidie aangevraagd voor een veiligheidscan, alsmede voor hekwerk en verlichting van het hekwerk. Appellante heeft op 21 april 2010 het aanvraagformulier aangetekend verzonden naar voornoemd adres.
- Verweerder heeft het aanvraagformulier op 28 april 2010 ontvangen.
- Bij besluit van 1 juli 2010 heeft verweerder de subsidieaanvraag van appellante afgewezen omdat verweerder de subsidieaanvraag te laat ontvangen heeft.
- Bij brief van 7 juli 2010 heeft appellante hiertegen bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
In het bestreden besluit handhaaft verweerder de afwijzing van de aanvraag in het kader van de Subsidieregeling omdat verweerder deze te laat ontvangen heeft, namelijk op 28 april 2010. Verweerder heeft het hiertegen gerichte bezwaar kennelijk ongegrond verklaard. Verweerder stelt dat het de verantwoordelijkheid is van de aanvrager om te zorgen voor een tijdige indiening van de aanvraag. Dat appellante de aanvraag op 21 april 2010 per aangetekende post heeft verzonden, maakt dit volgens verweerder niet anders. Het is de eigen keuze van appellante geweest om met het indienen van de aanvraag te wachten tot enkele dagen voor de uiterste indieningsdatum. Dat de TNT Post (thans Post NL) naar appellante stelt, de aanvraag te laat heeft bezorgd is een risico dat voor rekening van appellante komt. Verweerder heeft het verzoek om vergoeding van de kosten van rechtsbijstand die appellante in de bezwaarprocedure heeft gemaakt afgewezen.
4. Het standpunt van appellante
Tegen het bestreden besluit heeft appellante het volgende aangevoerd. Appellante stelt dat de subsidieaanvraag door haar op 21 april 2010 aangetekend is verstuurd naar het adres dat verweerder heeft vermeld in de bijlage bij de beschikking van 12 maart 2010. Primair doet appellante een beroep op analoge toepassing van artikel 6:9, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht: een aanvraag is tijdig ingediend indien de aanvraag voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits de aanvraag niet later dan een week na afloop van de termijn is ontvangen.
Subsidiair acht appellante de termijnoverschrijding verschoonbaar omdat zij de aanvraag heeft gestuurd naar het adres dat verweerder in de bijlage bij de beschikking van 12 maart 2010 heeft vermeld, zodat de termijnoverschrijding is toe te rekenen aan verweerder.
Meer subsidiair doet appellante een beroep op overmacht en buitengewone omstandigheden waarop zij geen enkele invloed heeft gehad, waarbij zij verwijst naar een uitspraak van het College van 27 december 2001 (AWB 99/856; LJN: BP2138). Uit het track & tracesysteem van TNT Post blijkt dat het poststuk volgens TNT Post geadresseerd is aan Postbus 93144, 2509 AC Den Haag. Tevens blijkt dat het poststuk op 21 april 2010 in de afleverroute zit. Daarnaast blijkt uit het track & tracesysteem dat TNT Post op 22 april 2010 schrijft dat de ontvanger is verhuisd. Appellante kan niet achterhalen om welke reden dit is gebeurd.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 1 van de Regeling was het uiterste tijdstip waarop een subsidieaanvraag als die van appellante door verweerder diende te zijn ontvangen, 26 april 2010, om 17.00 uur. Niet in geschil is dat appellante de aanvraag op 21 april 2010 aangetekend via TNT Post aan verweerder heeft verzonden en dat de aanvraag op 28 april 2010 bij verweerder is bezorgd.
Ter zitting is voor het College vast komen te staan dat appellante op de envelop met het aanvraagformulier exact het adres heeft overgenomen dat verweerder in de bijlage bij de beschikking van 12 maart 2010 heeft vermeld. Tevens is ter zitting gebleken dat op de door TNT Post ingevulde sticker voor aangetekende verzending aanvankelijk als adressering Agentschap BV, Juliana van Solberglaan 3, 2509 AC Den Haag is opgenomen, welk adres later door TNT Post gewijzigd is in Postbus 93144, 2509 AC Den Haag. Uit het track & tracesysteem van TNT Post blijkt dat het poststuk op 28 april 2010 bezorgd is op Postbus 16063, 2500 AC te Den Haag. Partijen kunnen deze afwijkende en late bezorging niet verklaren.
Het College overweegt dat, anders dan verweerder betoogt, appellante niet tot enkele dagen voor het verstrijken van de indieningtermijn heeft gewacht met het indienen van de aanvraag. Appellante heeft de aanvraag vijf dagen - derhalve ruimschoots - voor het verstrijken van de (beperkte) indieningtermijn die liep van 16 maart 2010 tot en met
26 april 2010, aangetekend per post naar verweerder verstuurd, met de adressering conform de instructies van verweerder. Het College overweegt voorts dat verweerder - zoals ter zitting is gebleken en door verweerder is erkend - zelf verwarring heeft geschapen over de juiste adressering van de aanvraag. In de door verweerder voorgeschreven adressering is zowel een straatnaam als een postbus opgenomen, met maar één postcode die bij de postbus van verweerder hoort. Het College acht het aannemelijk dat deze door verweerder zelf opgegeven verwarrende adressering op zijn minst mede oorzaak is geweest van de vertraging in de postbezorging door TNT Post, welke uiteindelijk ertoe heeft geleid dat verweerder de aanvraag, hoewel door appellante tijdig en aangetekend verzonden, bij verweerder na 26 april 2010, 17.00 uur is ontvangen. Onder deze omstandigheden is het College van oordeel dat appellante niet kan worden verweten dat de aanvraag pas op 28 april 2010 door verweerder is ontvangen. Gelet hierop is het College van oordeel dat verweerder niet in redelijkheid de aanvraag vanwege te late ontvangst daarvan heeft kunnen afwijzen.
5.2 Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd. Aan verweerder zal worden opgedragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen met inachtneming van deze uitspraak. Verweerder dient in bezwaar alsnog op de subsidieaanvraag te beslissen.
5.3 Het College acht ten slotte termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden de kosten van beroepsmatig verleende bijstand vastgesteld op € 1311,- op basis van 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, tegen een waarde van € 437,- per punt, voor een zaak van gemiddeld gewicht.
6. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op opnieuw op het bezwaar te beslissen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1311,- (zegge: dertienhonderdenelf euro);
- bepaalt dat verweerder aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 298,- (zegge:
tweehonderdachtennegentig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 7 februari 2012.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. F.E. Mulder