2. De beoordeling van het geschil
2.1 In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College overweegt hiertoe als volgt.
2.2 Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb bevat het ondertekende bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of het beroep. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb, mits indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2 Verweerder betoogt dat hij de brief van 14 januari 2010 niet binnen de bezwaartermijn heeft ontvangen en daarvan zelfs pas kennis heeft genomen na ontvangst van het beroepschrift van 16 maart 2010. Nu appellant de brief van 14 januari 2010 niet aangetekend of met bericht van ontvangst heeft verzonden, ligt het op de weg van appellant aannemelijk te maken dat deze brief tijdig is verzonden. Naar de mening van verweerder is appellant hierin niet geslaagd.
Verweerder voert tevens aan dat uit het systeem waarmee de ingaande en uitgaande documenten binnen de Dienst Regelingen worden geregistreerd, volgt dat de brief van 14 januari 2010 niet is ontvangen. Voorts wijst verweerder erop dat appellant zijn brieven van 19 november 2009 en 23 november 2009 aangetekend heeft verzonden, terwijl dat niet het geval lijkt te zijn met de brief van 14 januari 2010. Het bevreemdt verweerder dat appellant is afgeweken van zijn eerdere handelwijze.
2.3 Appellant voert aan dat hij bij brief van 14 januari 2010 zijn bezwaarschrift met redenen heeft omkleed. Een kopie van deze brief heeft appellant aan het beroepschrift gehecht. Voorts betoogt appellant dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.4 Het College overweegt dat volgens vaste jurisprudentie de enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd of is afgegeven, in een geval waarin verweerder het geschrift stelt niet te hebben ontvangen, onvoldoende is om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. Het is in dat geval aan de verzender om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd (bijvoorbeeld door aangetekende verzending) dan wel heeft afgegeven (zie onder meer de uitspraak van het College van 11 juli 2007, AWB 05/840, www.rechtspraak.nl, LJN: AY6797).
Tegenover de enkele stelling van appellant dat hij de brief, gedateerd op 14 januari 2010, tijdig heeft verzonden, staat de stelling van verweerder dat hij eerst bij ontvangst van een afschrift van het beroepschrift van 19 maart 2010 kennis heeft genomen van de betreffende brief en dat uit het interne postregistratiesysteem van verweerder blijkt dat de betreffende brief niet eerder is ontvangen.
Naar het oordeel van het College is appellant er niet in geslaagd aan te tonen dat hij de op 14 januari 2010 gedateerde brief tijdig heeft verzonden. Het op 23 november 2009 door appellant ingediende bezwaar is derhalve niet binnen de daartoe door verweerder gestelde termijn van gronden voorzien. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan de beoordeling van de inhoudelijke bezwaren van appellant tegen de toepassing van bestuursdwang kan niet worden toegekomen.
2.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.