ECLI:NL:CBB:2012:BV8608

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/267
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens niet tijdig aanleveren van bezwaargronden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 maart 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, appellant, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder. De zaak betreft de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat appellant had ingediend tegen een besluit van verweerder tot toepassing van spoedbestuursdwang op zijn veehouderijbedrijf. Appellant had op 14 oktober 2009 een beslissing ontvangen, maar zijn bezwaar werd pas op 23 november 2009 ingediend, zonder de benodigde gronden. Verweerder verklaarde het bezwaar op 5 februari 2010 niet-ontvankelijk, omdat appellant niet tijdig de gronden had aangeleverd. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld, maar het College oordeelde dat hij niet had aangetoond dat zijn bezwaarschrift tijdig was verzonden. De enkele stelling dat het bezwaarschrift ter post was bezorgd, was onvoldoende om aan te nemen dat het ook daadwerkelijk was ontvangen door verweerder. Het College concludeerde dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk was verklaard en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door mr. M. van Duuren, met mr. L.B.J. Leunissen als griffier.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(enkelvoudige kamer)
AWB 10/267 6 maart 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, (voorheen: de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), verweerder,
gemachtigde: ing. G.C.J. van Rooijen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. De procedure
Bij brief van 14 oktober 2009 heeft verweerder de beslissing tot toepassing van spoedbestuursdwang op 22 september 2009 ter plaatse van het veehouderijbedrijf van appellant op schrift gesteld.
Bij aangetekende brief van 19 november 2009 heeft appellant verweerder verzocht om alle op dit besluit betrekking hebbende stukken aan hem toe te zenden.
Bij aangetekende brief van 23 november 2009, op 24 november 2009 binnengekomen bij verweerder, heeft appellant pro forma bezwaar gemaakt tegen het besluit van 14 oktober 2009 en nogmaals verzocht om de op het besluit betrekking hebbende stukken.
Bij brief van 11 december 2009 heeft verweerder deze stukken aan appellant gezonden.
Bij brief van 16 december 2009 heeft verweerder appellant de gelegenheid geboden om zijn bezwaar uiterlijk 22 januari 2010 te motiveren.
Bij besluit van 5 februari 2010 heeft verweerder het bezwaar van appellant onder toepassing van artikel 7:3, aanhef en onder a, Awb kennelijk niet-ontvankelijk verklaard wegens het ontbreken van bezwaargronden.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 16 maart 2010, bij het College binnengekomen op 19 maart 2010, beroep ingesteld.
Bij brief van 18 mei 2010 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.
Op 19 januari 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Appellant is, met bericht, niet verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In geschil is of verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College overweegt hiertoe als volgt.
2.2 Op grond van artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, Awb bevat het ondertekende bezwaar- of beroepschrift ten minste de gronden van het bezwaar of het beroep. Op grond van artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb, kan het bezwaar of beroep niet-ontvankelijk worden verklaard, indien voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb, mits indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
2.2 Verweerder betoogt dat hij de brief van 14 januari 2010 niet binnen de bezwaartermijn heeft ontvangen en daarvan zelfs pas kennis heeft genomen na ontvangst van het beroepschrift van 16 maart 2010. Nu appellant de brief van 14 januari 2010 niet aangetekend of met bericht van ontvangst heeft verzonden, ligt het op de weg van appellant aannemelijk te maken dat deze brief tijdig is verzonden. Naar de mening van verweerder is appellant hierin niet geslaagd.
Verweerder voert tevens aan dat uit het systeem waarmee de ingaande en uitgaande documenten binnen de Dienst Regelingen worden geregistreerd, volgt dat de brief van 14 januari 2010 niet is ontvangen. Voorts wijst verweerder erop dat appellant zijn brieven van 19 november 2009 en 23 november 2009 aangetekend heeft verzonden, terwijl dat niet het geval lijkt te zijn met de brief van 14 januari 2010. Het bevreemdt verweerder dat appellant is afgeweken van zijn eerdere handelwijze.
2.3 Appellant voert aan dat hij bij brief van 14 januari 2010 zijn bezwaarschrift met redenen heeft omkleed. Een kopie van deze brief heeft appellant aan het beroepschrift gehecht. Voorts betoogt appellant dat het bestreden besluit moet worden vernietigd.
2.4 Het College overweegt dat volgens vaste jurisprudentie de enkele stelling dat een bezwaarschrift ter post is bezorgd of is afgegeven, in een geval waarin verweerder het geschrift stelt niet te hebben ontvangen, onvoldoende is om aan te nemen dat het bezwaarschrift is verzonden. Het is in dat geval aan de verzender om aannemelijk te maken dat hij het geschrift ter post heeft bezorgd (bijvoorbeeld door aangetekende verzending) dan wel heeft afgegeven (zie onder meer de uitspraak van het College van 11 juli 2007, AWB 05/840, www.rechtspraak.nl, LJN: AY6797).
Tegenover de enkele stelling van appellant dat hij de brief, gedateerd op 14 januari 2010, tijdig heeft verzonden, staat de stelling van verweerder dat hij eerst bij ontvangst van een afschrift van het beroepschrift van 19 maart 2010 kennis heeft genomen van de betreffende brief en dat uit het interne postregistratiesysteem van verweerder blijkt dat de betreffende brief niet eerder is ontvangen.
Naar het oordeel van het College is appellant er niet in geslaagd aan te tonen dat hij de op 14 januari 2010 gedateerde brief tijdig heeft verzonden. Het op 23 november 2009 door appellant ingediende bezwaar is derhalve niet binnen de daartoe door verweerder gestelde termijn van gronden voorzien. Verweerder heeft het bezwaar dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard. Aan de beoordeling van de inhoudelijke bezwaren van appellant tegen de toepassing van bestuursdwang kan niet worden toegekomen.
2.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. M. van Duuren, in tegenwoordigheid van mr. L.B.J. Leunissen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 6 maart 2012.
w.g. M. van Duuren De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen