ECLI:NL:CBB:2012:BV9644

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 maart 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/136
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen beleidsregels extra middelen verpleeghuiszorg 2008 en tariefbeschikking

In deze zaak heeft de Stichting Zorggroep Amsterdam-Oost, appellante, bezwaar gemaakt tegen de beleidsregels 'Extra middelen verpleeghuiszorg 2008' en de daaruit voortvloeiende tariefbeschikking. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), verweerster, had appellante niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar, omdat het bezwaar volgens de NZa niet gericht was tegen een voor bezwaar vatbaar besluit. Appellante had eerder bezwaar gemaakt tegen de beleidsregels, maar de NZa stelde dat beleidsregels uitgesloten zijn van beroep en bezwaar. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 15 maart 2012 behandeld. Tijdens de zitting is het standpunt van beide partijen toegelicht. Het College oordeelde dat de NZa ten onrechte had geoordeeld dat de bezwaren van appellante niet ook gericht waren tegen de verwerking van de beleidsregels in haar budget. Het College concludeerde dat de NZa appellante terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar dat dit op onjuiste gronden was gebeurd. Het beroep van appellante werd gegrond verklaard, het bestreden besluit werd vernietigd, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit bleven in stand. Tevens werd bepaald dat de NZa het door appellante betaalde griffierecht diende te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 09/136 15 maart 2012
13950 Wet marktordening gezondheidszorg
Uitspraak in de zaak van:
de Stichting Zorggroep Amsterdam-Oost, appellante,
gemachtigde: A, bestuurder van appellante,
tegen
de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), verweerster,
gemachtigden: mr. M.A. de Leeuw en L.G. Fresen, beiden werkzaam bij verweerster.
1. Het procesverloop
Bij beslissing van 15 december 2008 heeft verweerster Stichting Flevohuis, een van de rechtsvoorgangsters van appellante, niet-ontvankelijk verklaard in een door haar bij brief van 5 november 2008 ingediend bezwaar.
Tegen dat besluit heeft appellante bij brief van 22 januari 2009, binnengekomen op 23 januari 2009, beroep bij het College ingesteld.
Bij brief van 1 mei 2009 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Bij brief van 14 mei 2009 heeft verweerder een nader stuk toegezonden.
Bij brief van 18 augustus 2011 heeft appellante desgevraagd enkele stukken aan het College doen toekomen. Bij brief van 13 januari 2012 heeft verweerder hierop gereageerd en tevens nadere stukken toegezonden.
Op 26 januari 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen bij monde van hun gemachtigden hun
standpunt nader uiteen hebben gezet. Namens appellante is tevens verschenen B, manager bedrijfsbureau bij appellante.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Op grond van een Aanwijzing van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport is in de Beleidsregel “Extra middelen verpleeghuiszorg 2008” (CA-278) een structurele verhoging van de contracteerruimte van € 248 miljoen en een incidentele verdeelsleutel vastgelegd. De beleidsregel is op 18 juni 2008 met een toelichtende circulaire aan alle zorgaanbieders van de sector V&V toegestuurd en op 1 juli 2008 in werking getreden. Deze Beleidsregel is vervangen door de Beleidsregels CA-287 en CA-291 (hierna: de beleidsregels). Daarin wordt aangegeven hoe de incidentele verdeling van de extra middelen verpleeghuiszorg over 2008 zal plaatsvinden.
2.2 Bij brief van 14 augustus 2008 heeft appellante zich tot verweerster gewend in verband met het opnemen van de aids-toeslag in de beleidsregels en de nadelige gevolgen die dat voor haar instelling zal hebben.
2.3 Op 5 november 2008 heeft appellante het bezwaarschrift ingediend dat verweerster bij het bestreden besluit niet-ontvankelijk heeft verklaard. Verweerster overwoog daartoe het volgende:
“Ingevolge artikel 105 lid 1 Wet marktordening gezondheidszorg (Wmg) jo artikel 7:1 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan een belanghebbende tegen een op grond van de Wmg genomen besluit bezwaar maken. Ingevolge artikel 8:2 jo 7:1 Awb zijn beleidsregels uitgesloten van beroep en bezwaar.
(…)
Overigens merkt de NZa nog op dat niet is gebleken dat u onlangs een voor bezwaar en beroep vatbaar besluit inzake extra middelen verpleeghuiszorg 2008 heeft ontvangen.?
2.4 Het College overweegt dat in appellantes bezwaarschrift van 5 november 2008 in de aanhef is vermeld is dat het gericht is tegen de beleidsregels CA-287 en CA-291, maar dat appellante in haar bezwaarschrift zelf de gevolgen van de beleidsregels voor haar budget 2008 expliciet aan de orde stelt, waarbij zij onder meer verwijst naar rekenstaat nr. 6 van 9 september 2008.
2.5 Verweerster heeft hieraan voorbij gezien en haar beslissing tot niet-ontvankelijkheid van het bezwaar uitsluitend gebaseerd op de overweging dat het gericht is tegen beleidsregels en dat ingevolge artikel 8:2 Awb juncto artikel 7:1 Awb beleidsregels zijn uitgesloten van beroep en bezwaar.
2.6 Het College is van oordeel dat verweerster ten onrechte heeft geoordeeld dat de bezwaren van appellante niet (tevens) gericht zijn geweest tegen de verwerking van de beleidsregels in haar budget. Tussen partijen is na het verhandelde ter zitting niet langer in geschil dat de gevolgen van de beleidsregels voor het eerst zichtbaar zijn geworden in de tariefbeschikking van 5 september 2008 nr. 650-8199-08-3 (hierna: de tariefbeschikking) met bijbehorende rekenstaat nr. 6, welke beschikking en rekenstaat naar appellante zijn verzonden op 9 september 2008. De tariefbeschikking was voorzien van een bezwaarclausule. Op grond van de beschikking kon het appellante duidelijk zijn dat de aids-toeslag niet op de door haar gewenste wijze in haar budget was verwerkt. Op grond van artikel 6:7 Awb, in verbinding met artikel 6:8 Awb, is op de dag na verzending van de tariefbeschikking een termijn van zes weken voor het indienen van bezwaar gaan lopen. Omdat deze termijn afliep op 22 oktober 2008 heeft appellante met haar op 5 november 2008 ingediende bezwaarschrift de in artikel 6:7 Awb bedoelde termijn van zes weken overschreden.
2.7 De vraag of destijds sprake is geweest van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 Awb, zodat niet-ontvankelijk verklaring achterwege had moeten blijven, beantwoordt het College ontkennend. Van de zijde van appellante is naar voren gebracht dat zij sinds de consequenties van de beleidsregels voor haar organisatie inzichtelijk waren geworden, steeds in contact is geweest met verweerster. Het College overweegt dienaangaande dat appellante, wanneer zij uitsluitsel had willen krijgen over de rechtmatigheid van de tariefbeschikking, gebruik had moeten maken van de wettelijk bestaande bezwaarmogelijkheid.
2.8 Het College komt, gelet op al het vorenstaande, tot de slotsom dat verweerster appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar bezwaar, hoewel ten dele op onjuiste gronden. Hierin ziet het College aanleiding het beroep gegrond te verklaren, het bestreden besluit te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
2.9 Het door appellante betaalde griffierecht zal aan haar worden vergoed.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
- bepaalt dat verweerster aan appellante het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van 288,- (zegge: tweehonderd
achtentachtig euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. M.M. Smorenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Bruining als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 15 maart 2012.
w.g. M. M. Smorenburg w.g. A. Bruining