De gronden
Verweerders hebben ingevolge artikel 8 van de Verordening aan E ontheffing verleend van het verbod krachtens artikel 2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet om een winkel, te weten F, gevestigd aan het Noordwaarts 36a te Zoetermeer, op werkdagen na 22.00 uur, tot 24.00 uur geopend te hebben. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaren ingebracht die er, na toelichting ter zitting, op neerkomen dat er sprake is van overlast in de zin van lawaai, vervuiling van de omgeving en met name van het voor- en achterportaal van het appartementengebouw aan het Noordwaarts 40-190.
In het bijzonder het voorportaal van dit gebouw is vaak besmeurd met etensresten, peuken en drankblikjes, afkomstig van F. Klanten van F benutten het voorportaal van het appartementengebouw als "hang- en eetplek". Dat veroorzaakt bij de met name oudere leden van verzoekster en bewoners van de in het gebouw gelegen appartementen, veel onrust. Vooral 's avonds levert dat een gevoel van onveiligheid op. Openstelling tot 22.00 uur is dan wel de limiet, aldus verzoekster.
Gelet op hetgeen partijen over en weer hebben gesteld, staat de voorzieningenrechter in de eerste plaats voor de, voorlopige, beantwoording van de vraag of verweerders in redelijkheid de conclusie hebben kunnen trekken dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van F niet op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed door de openstelling van de betreffende winkel tot 24.00 uur.
Bij de voorlopige beantwoording van die vraag heeft het de aandacht van de voorzieningenrechter getrokken dat aan verweerders, alvorens hun beslissing te nemen, is voorgehouden, dat de wijkmanager en de politie hebben gewezen op geluidsoverlast die vorige jaren ter plaatse werd veroorzaakt door de bezoekers van de nabijgelegen shoarmazaak. Uit de tot de stukken behorende rapportages van de wijkmanager en de politie blijkt dat de wijkmanager verweerders erop heeft gewezen dat Noordwaarts 36a direct onder het appartementengebouw ligt vanwaar alle klachten betreffende de overlast zijn ontvangen. De wijkmanager heeft vervolgens uitdrukkelijk de mogelijkheid geopperd dat er klachten zouden komen van de bewoners van het appartementengebouw. Daarbij heeft hij aan verweerders de namen van de bestuursleden van verzoekster doorgegeven alsmede een e mailadres en een telefoonnummer. De wijkmanager heeft verweerders daarbij uitgenodigd om, indien zij er meer van wilden weten, contact op te nemen met verzoekster. Ter zitting is gebleken dat een en ander niet is gebeurd.
Deze gang van zaken verdient, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, niet de schoonheidsprijs. Het zou voor verweerders een kleine moeite zijn geweest om zich op de hoogte te stellen van de eventuele bezwaren bij de bewoners van het betreffende appartementengebouw. Verder hebben verweerders het kennelijk van belang geacht dat de exploitant van de winkel geen (enkele) alcoholhoudende drank verkoopt. Het daartoe strekkende, aan de ontheffing verbonden, voorschrift, ziet echter niet op, kortweg, zwak alcoholhoudende dranken, zoals bier en wijn. Aannemelijk is geworden dat die dranken wel worden verkocht.
Verweerders hebben ter zitting aangegeven aan al die aspecten in het kader van de bezwaarprocedure aandacht te zullen schenken en hebben toegezegd deze aspecten bij het nemen van de beslissing op het bezwaarschrift te zullen laten meewegen. De hoorzitting in het kader van de behandeling van het bezwaarschrift is gepland op donderdag 12 april 2012. De beslissing op het bezwaarschrift zal, naar verwachting, over ongeveer anderhalve maand worden genomen.
Dit brengt de voorzieningenrechter bij de afweging of, gelet op de zeker niet vlekkeloze voorbereiding van het aangevallen besluit en de negatieve geluiden afkomstig van de zijde van de politie en de wijkmanager, thans tot schorsing van het besluit tot ontheffingverlening moet worden overgegaan.
De voorzieningenrechter komt op dit punt, de belangen afwegende, tot het oordeel dat, hoe begrijpelijk de door verzoekster en de bewoners ervaren overlast door gebruik van het voorportaal van het appartementengebouw als hangplek op zichzelf ook is, thans toch niet, althans niet in voldoende mate is gebleken van overlast van een zodanige omvang dat acuut ingrijpen van de voorzieningenrechter thans geboden is om onevenredig nadeel aan de zijde van verzoekster te keren.
De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking de toezegging van verweerders ter zitting de klachten van verzoekster bij de beslissing op bezwaar te zullen betrekken en die te wegen. In de hiervoor aangegeven omstandigheden wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen af.
De voorzieningenrechter acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling met toepassing van artikel 8:75 Awb.