2.2 Verweerder stelt zich blijkens het besluit van 30 december 2012 op het standpunt dat verzoekster de artikelen 36, eerste en derde lid en 37 van de Gwd heeft overtreden. Uit onderzoek, dat op 10 december 2011 door een districtsinspecteur van de Stichting Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming is verricht, is gebleken dat de geconstateerde staat van de gezondheid en het welzijn van de honden van verzoekster op een ernstige manier is aangetast. Na een eenzijdig ongeluk met de auto en caravan van verzoekster is gebleken dat sprake is van vervoer van 22 honden in deze auto en caravan. Dit vormt een ondeugdelijke huisvesting voor de honden. Eveneens is de nodige (veterinaire) zorg onthouden. Voor de honden in de auto en de caravan was geen water aanwezig. Verder lagen er in de auto uitwerpselen en doorweekte brokken en rook het naar uitwerpselen en honden. In de caravan rook het ook naar honden en uitwerpselen. Volgens de verklaring van de dierenarts die ter plaatse is geweest vormen de vervuilde auto en caravan geen geschikte huisvesting voor de honden. De honden hadden niet de beschikking over drinkwater. In verband met de slechte huisvesting en het risico van ontsnapping van de honden kon de dierenarts de honden niet ter plaatse onderzoeken.
Verweerder kon voorts niet anders dan de honden in beslag nemen. Het bleek immers niet mogelijk dat verzoekster de situatie waar de honden zich in bevonden ter plaatse zou kunnen beëindigen.
2.3 Verzoekster heeft het standpunt van verweerder weersproken. Verzoekster heeft enige tijd in Bulgarije verbleven alwaar zij veel zwerfhonden heeft aangetroffen. Zij heeft zich het lot van deze honden aangetrokken en de honden de nodige zorg geboden. Zij heeft de dieren laten onderzoeken bij een dierenarts en laten voorzien van de nodige vaccinaties. Voorts heeft zij paspoorten voor deze honden geregeld. Uit de welzijnsverklaringen van de honden blijkt dat zij niet in verwaarloosde toestand verkeerden.
Verzoekster meent dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door direct over te gaan tot uitvoeren van spoedbestuursdwang door de honden meteen in beslag te nemen. De toestand van de honden was niet dusdanig slecht dat dit noodzakelijk was. Aan verzoekster is dan ook ten onrechte een termijn onthouden om een eventuele overtreding te beëindigen.
2.4 Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de aangevochten toepassing van (spoed)bestuursdwang zonder voorafgaande last niet onrechtmatig.
Vast staat dat verzoekster, toen op 10 december 2011 haar auto en caravan met daarin 22 honden werd aangetroffen, is aangehouden en in detentie geplaatst wegens openstaande onherroepelijke vonnissen. Verzoekster was vanaf dat moment dus zelf niet meer in staat om de honden te verzorgen en van een geschikte huisvesting te voorzien. Evenmin is gebleken dat een andere mogelijkheid van opvang voor de honden voorhanden was. Verzoekster heeft immers desgevraagd zowel bij haar aanhouding als op het politiebureau te Roermond te kennen gegeven dat zij geen geld had om de honden in een pension te laten onderbrengen. Ook haar partner is niet in de gelegenheid gebleken de verzorging van de honden op zich te nemen aangezien hij ook was gedetineerd. Weliswaar is ter zitting te kennen gegeven dat de honden bij vrienden van haar partner ondergebracht hadden kunnen worden, maar daarvan is op 10 december 2011 niet gebleken. Het had op de weg van verzoekster gelegen om op 10 december 2011 zelf voor een opvangmogelijkheid voor de honden te (laten) zorgen. Hierbij neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verzoekster had kunnen weten dat zij in Nederland in detentie zou kunnen worden genomen vanwege bedoelde vonnissen. Verzoekster had, voordat zij Nederland inreisde, adequate maatregelen moet treffen voor de honden, voor het geval zou blijken dat zij zou worden gedetineerd. Nu verzoekster dit heeft nagelaten heeft, is het haar verantwoordelijkheid dat deze situatie heeft kunnen ontstaan.
Gegeven deze omstandigheden kon verweerder niet anders dan, om de overtredingen van de Gwd te beëindigen en verdere overtredingen te voorkomen, de honden direct in beslag nemen. In verband hiermee bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat de kosten van de opvang en verzorging van de honden voor rekening van verzoekster komen. Verweerder mag de teruggave van de twee nog in de opvang aanwezige honden opschorten totdat deze kosten zijn voldaan.
Er is tot slot geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb.