ECLI:NL:CBB:2012:BW5666

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
2 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/343
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen subsidievaststelling op nihil in het kader van de Subsidieregeling Veiligheid kleine bedrijven

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin de subsidie voor veiligheidsmaatregelen op nihil is vastgesteld. De procedure begon met een aanvraag voor subsidie op 1 juli 2009, waarbij appellant een veiligheidsscan en veiligheidsmaatregelen aanvroeg. De subsidie werd op 17 augustus 2009 verleend, maar appellant heeft de veiligheidsmaatregelen niet binnen de vereiste termijn van zes maanden getroffen. Dit leidde tot een besluit van 8 februari 2011, waarin de subsidie op nihil werd vastgesteld. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft geoordeeld dat de minister terecht de subsidie heeft afgewezen. Het College concludeerde dat de aanvraag van appellant uit 2010 niet kon worden goedgekeurd, omdat er eerder subsidie was verstrekt en de veiligheidsmaatregelen niet tijdig waren getroffen. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig nemen van veiligheidsmaatregelen en de voorwaarden die aan subsidieverstrekking zijn verbonden. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
(vijfde enkelvoudige kamer)
AWB 11/343 2 mei 2012
27300 Kaderwet EZ-subsidies
Uitspraak in de zaak van:
A, h.o.d.n. B, te C, appellant,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie verweerder,
gemachtigde: mr. G. Baarsma, werkzaam bij Agentschap NL.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 28 april 2011, bij het College binnengekomen op 2 mei 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 18 april 2011.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellant tegen een besluit van 8 februari 2011, waarbij de subsidie voor de veiligheidsmaatregelen op grond van de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen op nihil is vastgesteld, ongegrond verklaard.
Bij brief van 21 november 2011 heeft verweerder een verweerschrift ingediend en op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De zaak is door een meervoudige kamer van het College verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Op 22 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Voor verweerder is tevens E. H. van Mulligen verschenen.
2. De grondslag van het geschil
2.1 Het Kaderbesluit EZ-subsidies bepaalde ten tijde en voor zover hier van belang:
"Artikel 10
(...)
2. Vóór indiening van de aanvraag door de subsidieontvanger gemaakte kosten komen niet voor subsidie in aanmerking.
De Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (Stcrt. 2008, nr. 245, onder meer gewijzigd bij Stcrt. 2009, nr. 20; hierna: Subsidieregeling) bepaalde van 1 februari 2009 tot 8 september 2009 en voor zover hier van belang:
"Artikel 9.2
De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een MKB-ondernemer als bedoeld in artikel 9.4 die door een veiligheidsadviseur een veiligheidsscan heeft laten uitvoeren of die één of meer in deze veiligheidsscan opgenomen veiligheidsmaatregelen treft.
Artikel 9.5
1. De subsidie voor een veiligheidsscan bedraagt 100 procent van de subsidiabele kosten, maar niet meer dan € 250 (…)
Artikel 9.9
1. De subsidie-ontvanger is verplicht binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de veiligheidsmaatregelen getroffen te hebben indien hem ten behoeve van deze veiligheidsmaatregelen op grond van artikel 9.2 subsidie is verleend.
(…)"
De toelichting bij de wijziging van de Subsidieregeling van 21 januari 2009, geldend per 1 februari 2009 (Stcrt. 2009, nr. 20), vermeldt onder meer:
"Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen. Met deze wijziging wordt beoogd de veiligheid bij kleine bedrijven te vergroten. Uit onderzoeken en gesprekken met belanghebbenden is gebleken dat kleine bedrijven kwetsbaarder zijn voor criminaliteit dan grotere bedrijven. Achtergrond daarvan ligt vooral in onvoldoende bewustzijn, in onbekendheid met welke maatregelen effectief zijn én in onvoldoende financiële middelen. Aangezien criminaliteit en de overlast die dit veroorzaakt een grote kostenposten van kleine bedrijven is, heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken (hierna: de staatssecretaris) besloten het onderzoek naar mogelijk te nemen veiligheidsmaatregelen (de veiligheidsscan) en het daadwerkelijk nemen van veiligheidsmaatregelen financieel te stimuleren.
Dit subsidie-instrument is een pilot en vindt verspreid over het land plaats in zowel stedelijke als plattelandsgebieden en in verschillende sectoren van de Nederlandse economie. Op grond van deze regeling kunnen nog niet alle kleine bedrijven in Nederland in aanmerking komen voor subsidie. (…) Op deze wijze kan in een pilotfase getest worden of dit subsidie-instrument op efficiënte wijze is ingericht. Het uiteindelijke doel is dit subsidie-instrument een landelijk bereik te geven.
(...)"
De toelichting bij artikel 9.9 bij de wijziging van de Subsidieregeling van 21 januari 2009 vermeldt:
"In artikel 9.9 is bepaald dat de subsidie-ontvanger verplicht is binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de veiligheidsmaatregelen getroffen te hebben indien hem ten behoeve van deze veiligheidsmaatregelen op grond van artikel 9.2 subsidie is verleend. De MKB-ondernemer moet enerzijds in de gelegenheid gesteld worden om de veiligheidsmaatregelen te nemen, anderzijds middels enige tijdsdruk aangespoord worden de geadviseerde maatregelen daadwerkelijk te nemen om snel de veiligheid van de werkomgeving te vergroten. Met deze verplichting is met andere woorden beoogd te garanderen dat de voorgenomen veiligheidsmaatregelen ook daadwerkelijk getroffen worden. Op grond van artikel 50 van het Kaderbesluit EZ-subsidies zal de subsidie-ontvanger zijn aanvraag om subsidievastelling moeten indienen in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de veiligheidsmaatregelen moeten zijn voltooid, dat wil zeggen dertien weken na zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening."
De Subsidieregeling starten, groeien en overdragen van ondernemingen (Stcrt. 2008, nr. 245, onder meer gewijzigd bij Stcrt. 2010, nr. 3896; hierna: Subsidieregeling) bepaalde van 16 maart 2010 tot 1 januari 2011 en voor zover hier van belang:
"Artikel 9.7
1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag:
a. voor zover aan de MKB-ondernemer reeds eerder subsidie is verstrekt op grond van dit hoofdstuk of de pilotregeling;
(...)"
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op 1 juli 2009 heeft verweerder een aanvraagformulier op naam van appellant ontvangen op grond van de Subsidieregeling waarmee een subsidie is aangevraagd voor een veiligheidsscan en enkele te nemen veiligheidsmaatregelen ten bedrage van samen € 2.425,-.
- Bij besluit van 17 augustus 2009 heeft verweerder de subsidie voor de veiligheidsscan vastgesteld op € 250,- en appellant een subsidie verleend van maximaal € 2.175,- voor de door appellant voorgestelde veiligheidsmaatregelen.
- Bij brief van 22 oktober 2010 heeft appellant een "Vaststellingsformulier 2010" voor een veiligheidsscan en voor een camerasysteem ingediend.
- Bij brief van 19 november 2010 heeft verweerder appellant medegedeeld de vaststellingsaanvraag niet in behandeling te kunnen nemen omdat een verkeerd formulier is gebruikt. Verweerder heeft appellant bij dezelfde brief verzocht om het volledig ingevulde "Vaststellingsformulier pilot en landelijke regeling 2009" op te sturen.
- Bij brief van 15 december 2010 heeft appellant het "Vaststellingsformulier pilot en landelijke regeling 2009" ingediend.
- Bij besluit van 8 februari 2011 heeft verweerder de subsidie voor de veiligheidsmaatregelen op nihil vastgesteld omdat appellant de veiligheidsmaatregelen niet binnen zes maanden na de subsidieverlening heeft getroffen.
- Tegen dit besluit heeft appellant op 8 maart 2011 bezwaar gemaakt.
- In een telefoongesprek op 1 april 2011 heeft appellant kenbaar gemaakt dat hij geen gebruik wenste te maken van de mogelijkheid om door verweerder te worden gehoord.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
3. Het bestreden besluit en het nadere standpunt van verweerder
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het besluit van 8 februari 2011 om de subsidie voor de veiligheidsmaatregelen op nihil vast te stellen, gehandhaafd. Verweerder heeft dit besluit gebaseerd op de volgende bevindingen en overwegingen.
Verweerder heeft op 1 juli 2009 een aanvraagformulier in het kader van de Subsidieregeling ontvangen op naam van appellant. Verweerder heeft naar aanleiding van deze aanvraag aan appellant subsidie verleend van maximaal € 2.175,- voor de in de aanvraag genoemde veiligheidsmaatregelen. Tevens heeft verweerder voor de veiligheidsscan een subsidie van € 250,- vastgesteld, welke subsidie rechtstreeks aan de veiligheidsadviseur is uitbetaald.
Appellant heeft in een telefoongesprek op 1 april 2011 opgemerkt dat tijdens zijn vakantie in 2009 er een student in de winkel langs is geweest die aangaf dat er veiligheidsmaatregelen mogelijk waren, waarvoor appellant op dat moment geen belangstelling had. Appellant meent geen subsidie-aanvraag in 2009 te hebben ingediend. Appellant heeft wel de beschikking van verweerder van 17 augustus 2009 met de subsidieverlening voor veiligheidsmaatregelen en de subsidievaststelling voor de veiligheidsscan ontvangen, maar daartegen geen bezwaar gemaakt. Appellante wenste van deze subsidieverstrekking geen gebruik te maken. In augustus 2010 heeft appellant een veiligheidsscan laten uitvoeren, naar aanleiding waarvan hij in september 2010 een camerasysteem heeft laten installeren. Vervolgens heeft appellant in oktober 2010 een vaststellingsformulier voor de subsidie ingediend.
Verweerder betoogt dat indien de aanvraag van 22 oktober 2010 gezien wordt als een vaststellingsaanvraag op de subsidieverlening van 17 augustus 2009, het niet mogelijk is subsidie vast te stellen voor het camerasysteem, omdat de realisatie van de veiligheidsmaatregelen niet binnen zes maanden na de subsidieverlening heeft plaatsgevonden. Indien de aanvraag van 22 oktober 2010 gezien zou worden als een afzonderlijke nieuwe subsidie-aanvraag voor 2010, zoals door appellant voorgestaan, kan de aanvraag evenmin tot subsidievertrekking leiden omdat, op grond van artikel 9.7, eerste lid, van de Subsidieregeling, een subsidie-aanvraag dient te worden afgewezen indien eerder subsidie is verstrekt; in 2009 is al subsidie aan appellant verstrekt. Bovendien heeft appellant ook indien de aanvraag van 22 oktober 2010 als een nieuwe subsidie-aanvraag zou worden gezien, deze aanvraag pas ingediend nadat hij de veiligheidsmaatregelen had getroffen. Omdat artikel 10, tweede lid, van het Kaderbesluit EZ-subsidies van toepassing is op subsidies inzake veiligheidsmaatregelen, zouden de kosten van deze veiligheidsmaatregelen ook om die reden niet voor subsidie in aanmerking kunnen komen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft, samengevat weergegeven, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd. Appellant stelt allereerst dat hij in 2009 geen subsidie heeft aangevraagd. Het aanvraagformulier uit 2009 is niet door hem ondertekend. Appellant heeft ook nooit enige subsidie ontvangen. Er is volgens hem dan ook geen reden om de aanvraag uit 2010 af te wijzen op basis van artikel 9.7, eerste lid van de Subsidieregeling.
Voorts stelt appellant dat hij de redenering van verweerder dat appellant de aanvraag uit 2010 pas heeft ingediend nadat hij de maatregelen had getroffen, niet begrijpt. Het oude camerasysteem van appellant werkte na vele jaren niet meer. Om de veiligheid van zijn medewerksters te waarborgen heeft appellant direct actie ondernomen en niet vanwege de subsidie gewacht met het aanschaffen van een camerasysteem. Hij vindt het onbegrijpelijk dat, omdat hij voor de veiligheid van zijn medewerksters voortvarend te werk is gegaan, dit een grond voor afwijzing van de subsidie is.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Uitgangspunt van artikel 4:46, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is dat het bestuursorgaan de subsidie vaststelt overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening. In dit geval heeft verweerder de subsidie, in afwijking van de beschikking tot subsidieverlening, op nihil vastgesteld.
5.2 Ten aanzien van het door appellant ingenomen standpunt dat hij in 2009 geen aanvraag tot subsidie op grond van de Subsidieregeling heeft ingediend overweegt het College als volgt. Vaststaat dat het aanvraagformulier "Veiligheidsscan/veiligheidsmaatregelen" dat door verweerder op 1 juli 2009 is ontvangen, als subsidie-aanvraag op naam van appellant is ingediend en dateert van 10 juni 2009. Ter zitting is vast komen te staan dat dit formulier door een veiligheidsadviseur is ingevuld naar aanleiding van een bezoek aan appellant en dat het formulier ondertekend is door een medewerkster van appellant. Gelet hierop mist het primaire betoog van appellant dat hij in 2009 geen subsidie op grond van de Subsidieregeling heeft aangevraagd feitelijke grondslag en kan reeds hierom niet slagen.
Vaststaat voorts dat verweerder op grond van deze aanvraag in 2009 aan appellant op 17 augustus 2009 subsidie voor te nemen veiligheidsmaatregelen heeft verleend en de subsidie voor de uitgevoerde veiligheidscan heeft vastgesteld. Niet in geschil is dat appellant de beschikking tot subsidieverlening van 17 augustus 2009, voor een bedrag aan veiligheidsmaatregelen van € 2.175,- heeft ontvangen. Tegen deze beschikking heeft appellant geen bezwaar gemaakt. Dat appellant aangeeft dat hij destijds geen gebruik heeft willen maken van de geadviseerde veiligheidsmaatregelen en de verleende subsidie, laat onverlet dat er sprake is van een subsidieverstrekking in 2009 aan appellant op grond van de Subsidieregeling. Het betoog van appellant dat hij voor het eerst een aanvraag op grond van de Subsidieregeling heeft ingediend op 22 oktober 2010 door middel van het "Vaststellingsformulier 2010", ingevuld door een andere veiligheidsadviseur voor andere veiligheidsmaatregelen (camerasysteem) dan in de subsidie-aanvraag van 2009 zijn genoemd kan derhalve niet worden gevolgd. Verweerder heeft dan ook terecht in het bestreden besluit overwogen dat indien appellant met zijn "Vaststellingsformulier 2010" heeft beoogd een nieuwe subsidie-aanvraag in te dienen op grond van de Subsidieregeling zoals die gold van 16 maart 2010 tot 1 januari 2011, deze aanvraag zou dienen te worden afgewezen op basis van artikel 9.7, eerste lid, van de Subsidieregeling nu aan appellant eerder subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling.
Verweerder heeft in het bestreden besluit zijn eerdere besluit tot nihilvaststelling van de subsidie "Veiligheid Kleine Bedrijven" gehandhaafd, gelet op de bepaling van artikel 9.9, eerste lid, van de Subsidieregeling, Op grond van deze bepaling dient immers de subsidie-ontvanger binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening de veiligheidsmaatregelen getroffen te hebben. Vaststaat dat appellant de in september 2010 gerealiseerde veiligheidsmaatregelen niet binnen zes maanden na de beschikking tot subsidieverlening van 17 augustus 2009 heeft getroffen. Het College is van oordeel dat verweerder daarom terecht heeft geconcludeerd dat appellant niet heeft voldaan aan de aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. Gelet op het vorenstaande was verweerder op grond van artikel 4:46, tweede lid, onder b, Awb bevoegd om de subsidie lager vast te stellen dan in de beschikking tot subsidieverlening.
5.3 Ten aanzien van de vraag of verweerder – gebruik makend van deze bevoegdheid en gelet op de omstandigheden van het geval – in dit geval in redelijkheid de subsidie op nihil heeft kunnen vaststellen, overweegt het College als volgt. Uit de toelichting bij de gewijzigde Subsidieregeling, zoals weergegeven in rubriek 2.1 van deze uitspraak, blijkt dat met de wijziging wordt beoogd de veiligheid bij kleine bedrijven te vergroten en het daadwerkelijk nemen van veiligheidsmaatregelen financieel te stimuleren. Gekozen is voor een pilot, waarbij in de pilotfase getest kan worden of het subsidie-instrument op efficiënte wijze is ingericht. Uit de toelichting bij artikel 9.9 bij de gewijzigde Subsidieregeling blijkt voorts dat met de verplichting om de veiligheidsmaatregelen binnen zes maanden na de datum van de beschikking tot subsidieverlening getroffen te hebben, is beoogd middels enige tijdsdruk te garanderen dat de voorgenomen veiligheidsmaatregelen ook daadwerkelijk getroffen worden. Naar het oordeel van het College heeft verweerder, in het licht van hetgeen onder 5.2 hiervoor is overwogen en gelet op het belang van het daadwerkelijk treffen van de veiligheidsmaatregelen en het pilotkarakter van de Subsidieregeling, bij afweging van de betrokken belangen de subsidie in redelijkheid op nihil kunnen vaststellen.
5.4 Het beroep is ongegrond. Het College ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. F.E. Mulder als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2012.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. F.E. Mulder