ECLI:NL:CBB:2012:BW5769

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 mei 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 09/1407
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van subsidie op grond van de Subsidieregeling voor duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 mei 2012 uitspraak gedaan over de intrekking van een subsidie op grond van de Subsidieregeling voor het opwekken van duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties. Appellante, die de subsidie had aangevraagd, was in beroep gegaan tegen een besluit van de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, waarin het bezwaar van haar rechtsvoorganger tegen de intrekking van de subsidie ongegrond was verklaard. De intrekking was gebaseerd op artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat stelt dat een bestuursorgaan de subsidieverlening kan intrekken als de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden.

De procedure begon met een aanvraag voor subsidie door de rechtsvoorganger van appellante in 2006, die een bouwvergunning had verkregen voor een vergistingsinstallatie. Echter, in 2009 werd de subsidieverlening ingetrokken omdat de bouwvergunning was overgeschreven op naam van een andere partij, waardoor appellante niet langer over de benodigde vergunning beschikte. Tijdens de zitting op 21 februari 2012 was appellante niet aanwezig, maar de Minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Het College oordeelde dat appellante niet kon beschikken over een rechtsgeldige bouwvergunning, wat noodzakelijk was voor de uitvoering van de subsidie. De stelling van appellante dat de overschrijving van de bouwvergunning onrechtmatig was, werd niet ter discussie gesteld in deze procedure. Het College concludeerde dat de intrekking van de subsidie terecht was en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. Er werd geen veroordeling in proceskosten of vergoeding van griffierecht uitgesproken.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1407 8 mei 2012
27307 Kaderwet EZ-subsidies
Subsidieregeling opwekken duurzame electriciteit in vergistingsinstallaties
Uitspraak in de zaak van:
[A], te [Y], appellante,
gemachtigde: [Z], appellante,
tegen
de Minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J. van Essen, werkzaam bij Agentschap NL (voorheen SenterNovem).
1. De procedure
Appellante heeft bij brief van 16 november 2009, bij het College binnengekomen op 19 november 2009, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 13 oktober 2009.
Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van de rechtsvoorganger van appellante, [B], tegen een besluit van 28 juli 2009, waarbij de subsidieverlening aan voornoemde rechtsvoorganger van appellante op grond van de Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties is ingetrokken.
Bij brief van 7 januari 2010 heeft verweerder op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingediend.
Op 21 februari 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellante is met kennisgeving niet verschenen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2. De grondslag van het geschil
2.1 De Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 4:48
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld kan het bestuursorgaan de subsidieverlening intrekken of ten nadele van de subsidie-ontvanger wijzigen, indien:
a. de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of zullen plaatsvinden;
(…).”
De Subsidieregeling opwekken duurzame elektriciteit in vergistingsinstallaties (hierna: Subsidieregeling) luidde, ten tijde en voor zover hier van belang, als volgt:
“Artikel 2
De Minister kan op aanvraag subsidie verstrekken aan een producent die duurzame elektriciteit opwekt met een vergistingsinstallatie die is aangesloten op het Nederlandse net.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Bij besluit van 13 november 2006, met kenmerk 2006375, heeft het college van Burgemeester & Wethouders van de gemeente Dalfsen (hierna: B&W van Dalfsen) aan [D] een bouwvergunning verleend voor het oprichten van een bedrijfshal met biogas-installatie en 11 opslagsilo’s aan de [X].
- Bij daartoe bestemd formulier, gedateerd 12 december 2006, heeft voornoemde rechtsvoorganger van appellante een aanvraag ingediend voor subsidie op grond van de Subsidieregeling voor een vergistingsinstallatie aan de [X].
- Bij besluit van 14 juni 2007 heeft verweerder ten name van [B] subsidie op grond van de Subsidieregeling verleend voor de opwekking van duurzame elektriciteit door middel van een vergistingsinstallatie te [X] ter hoogte van maximaal
€ 13.580.000.
- Bij besluit van 2 maart 2009 hebben B&W van Dalfsen op verzoek van [F], curator in het faillissement van [H] (hierna: Holding) de bij besluit van 13 november 2006, met kenmerk 2002006375, aan [D] verleende bouwvergunning overgeschreven op naam van maatschap [E] (hierna: [E]).
- Bij besluit van 28 juli 2009 heeft verweerder de subsidieverlening op grond van de Subsidieregeling ingetrokken.
- Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 25 augustus 2009 bezwaar gemaakt.
- Op 24 september 2009 heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Vervolgens heeft verweerder het besluit van 13 oktober 2009 (hierna: bestreden besluit) genomen.
3. Het standpunt van verweerder
Verweerder heeft overwogen dat de intrekking is gebaseerd op artikel 4:48, eerste lid, aanhef en onder a, van de Awb. Verweerder heeft geconstateerd dat de aan [D] door B&W van Dalfsen verleende bouwvergunning is overgeschreven op naam van [E], waardoor appellante niet langer over de betreffende bouwvergunning kan beschikken. Verweerder leidt uit de tussen de Holding en [E] gesloten overeenkomst niet af dat appellante na het faillissement van de Holding gebruik kon blijven maken van de bouwvergunning en/of dat rechten en plichten van de Holding zijn overgegaan op appellante. Indien [E] zich naar de mening van appellante niet aan de overeenkomst zou houden, dan is dit bovendien een civielrechtelijk geschil tussen de Holding en [E]. Volgens verweerder staat de voor de realisatie van de productie-installatie benodigde bouwvergunning niet ter beschikking van appellante, zodat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel zullen (kunnen) plaatsvinden.
4. Het standpunt van appellante
Appellante stelt zich in beroep op het standpunt dat zij niet op de hoogte is gesteld en ook geen toestemming heeft gegeven voor het overschrijven van de bouwvergunning op naam van [E]. Deze heeft volgens appellante ook een aanvraag om subsidie op grond van de Stimuleringsregeling voor duurzame energie (SDE) gedaan, die inmiddels is afgegeven. Verweerder was er toen van op de hoogte dat [E] de bouwvergunning onrechtmatig had verkregen, aldus appellante. Voorts voert appellante aan dat de bouwvergunning op naam stond van [D] en niet op naam van de failliete Holding. Appellante stelt dat zij de nieuwe rechtspersoon is als bedoeld in artikel 8 van de overeenkomst tussen de Holding en [E], dat zij uit dien hoofde eigenaar van de installatie is en beschikt over het beheer van de vergunningen. In artikel 5.6 staat aangegeven dat [E] de bouwvergunning binnen 5 jaar na toekenning niet mag gebruiken voor de realisatie van een biogas-vergistingsinstallatie door andere partijen dan de in artikel 8 genoemde partij C. [E] is door ondertekening van de overeenkomst daaraan gebonden, aldus appellante. Er is volgens appellante geen enkele grond waarop [E] kan baseren dat de bouwvergunning aan hem toebehoort. De gemeente Dalfsen is inmiddels meerdere malen aangeschreven, maar tot op heden is geen inhoudelijke reactie ontvangen. Het project is geheel gebaseerd op de ideeën van appellante en uit artikel 8 van voornoemde overeenkomst volgt dat het haar project is. Appellante verzoekt de subsidie weer aan haar toe te kennen.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Het College dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder op goede gronden heeft besloten de verlening van subsidie op grond van de Subsidieregeling aan appellante in te trekken. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2 Vast staat dat appellante niet kan beschikken over een bouwvergunning voor de oprichting van een vergistingsinstallatie te [X]. Appellante betwist weliswaar dat de betreffende bouwvergunning door het bevoegde gezag rechtmatig is overgeschreven op naam van maatschap [E], maar de rechtmatigheid van de overschrijving staat in de onderhavige procedure, die ziet op de intrekking van de aan appellante verleende subsidie door verweerder op grond van de Subsidieregeling, niet ter discussie.
Voor zover appellante aanvoert dat de overschrijving van de bouwvergunning onrechtmatig is, kan het beroep derhalve niet slagen.
5.3 Het vorenstaande in aanmerking nemende heeft verweerder zich naar het oordeel van het College terecht op het standpunt gesteld dat het opwekken van duurzame energie door middel van een vergistingsinstallatie niet zal plaatsvinden, aangezien appellante niet kan beschikken over een rechtsgeldige bouwvergunning, welke voor de oprichting van de betreffende vergistingsinstallatie noodzakelijk is
5.4 Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, komt het College tot de slotsom dat het beroep van appellante ongegrond moet worden verklaard.
5.5 Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mrs. H.A.B. van Dorst-Tatomir, G.P. Kleijn en J.A.M. van den Berk, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 mei 2012.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. P.H. Broier