ECLI:NL:CBB:2012:BX0433

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
29 juni 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/1035
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken inzake GLB-inkomenssteun 2010

In deze zaak gaat het om een beroep van A V.O.F. en haar vennoten B en C tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 29 juni 2012 uitspraak gedaan in de zaak met nummer AWB 11/1035. De Staatssecretaris had bij besluit van 1 juli 2011 de bedrijfstoeslag 2010 voor de V.O.F. vastgesteld op nihil, omdat een deel van de opgegeven oppervlakte niet als subsidiabel werd erkend. Appellanten stelden dat er sprake was van een kennelijke fout in hun aanvraag, omdat een perceel ten onrechte was opgegeven dat al door een andere landbouwer was aangevraagd. Ze voerden aan dat de Staatssecretaris hen niet correct had geïnformeerd over de mogelijkheden om de aanvraag te corrigeren.

Het College oordeelde dat de fout in de aanvraag niet als kennelijk kon worden aangemerkt, omdat de behandelend ambtenaar niet had kunnen vaststellen dat de aanvraag niet overeenkwam met de bedoelingen van de V.O.F. De mededeling van de Dienst Regelingen over de onregelmatigheid werd als geldig beschouwd, waardoor intrekking van de aanvraag niet mogelijk was. Het College concludeerde dat de V.O.F. volledig van steun moest worden uitgesloten, omdat de afwijking in de opgegeven oppervlakte meer dan 20% bedroeg. Het beroep van de appellanten werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de regelgeving omtrent GLB-inkomenssteun en de beperkte mogelijkheden voor het corrigeren van aanvragen na de uiterste datum. Het College bevestigde dat de belangenafweging in dit geval niet aan de orde was, omdat de wetgeving dwingend voorschrijft dat bij een te grote afwijking van de opgegeven oppervlakte geen steun kan worden verleend.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/1035 29 juni 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A V.O.F. en haar vennoten B en C, te D, appellanten,
gemachtigde: mr. R. Benhadi, advocaat te Nijmegen,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. Iepenburg, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder de hoogte van de aan Van den Brand-Van Driel V.O.F. (hierna: V.O.F.) te betalen bedrijfstoeslag 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vastgesteld op nihil.
Bij besluit van 13 oktober 2011 heeft verweerder het hiertegen gerichte bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 21 november 2011, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Appellanten hebben de gronden aangevuld en nadere stukken overgelegd.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden en een verweerschrift ingediend.
Op 4 april 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Namens appellanten verscheen tevens mevrouw E.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Met haar Gecombineerde Opgave 2010 van 3 mei 2010 heeft de V.O.F. uitbetaling van toeslagrechten aangevraagd en daarvoor vijf van de vijf door haar op de gewasperceelslijst ingevulde gewaspercelen als subsidiabele hectaren opgegeven. De. V.O.F. beschikte per 3 mei 2010 over 15,33 toeslagrechten.
Bij besluit van 1 juli 2011 heeft verweerder de bedrijfstoeslag 2010 voor de V.O.F. vastgesteld op nihil. Uit de toelichting op het besluit blijkt dat de reden hiervoor is dat verweerder 3,64 ha van de opgegeven 14,8 ha niet als subsidiabele oppervlakte heeft aangemerkt. Daardoor ontstaat ten opzichte van de wel geconstateerde oppervlakte - 11,16 ha - een afwijking van 32,62 %. Deze afwijking leidt tot uitsluiting van steun voor het jaar 2010, nu deze groter is dan 20 %.
2.2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard. Dit besluit steunt op de volgende overwegingen.
Verweerder heeft de V.O.F. op 14 december 2010 telefonisch ervan op de hoogte gesteld dat voor perceel 5 - zoals dit door haar op de bedrijfskaart is ingetekend - een dubbele aanvraag is ingediend. Intrekking van dit deel van de aanvraag was, gelet op artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009, derhalve niet meer mogelijk. Aan het op 29 december 2010 door de V.O.F. ingediende verzoek een perceel aan haar aanvraag toe te voegen kan niet worden tegemoetgekomen omdat wijzingen die na 11 juni 2010 zijn ontvangen ingevolge de artikelen 11, tweede lid en 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet worden aanvaard.
Er is geen sprake van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 21 van deze verordening omdat de percelen te veel van elkaar verschillen.
2.3 Appellanten betogen dat per abuis een perceel is opgegeven dat reeds was opgegeven door een andere landbouwer. Na het indienen van de aanvraag is de fout aan het licht gekomen. Op 14 en 23 december 2010 heeft telefonisch overleg plaatsgevonden tussen de adviseur van de V.O.F. en de Dienst Regelingen (hierna: DR). De DR heeft tijdens het tweede gesprek aangegeven op welke wijze de fout hersteld kon worden. Bij brief van
29 december 2010 heeft de adviseur van de V.O.F. een registratiewijziging ingediend.
Het standpunt van verweerder dat de aanvraag op grond van artikel 25 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet kan worden ingetrokken is volgens appellanten onbegrijpelijk. De telefonische mededeling van een ambtenaar van de DR kwalificeert niet als het in kennis stellen door “de bevoegde autoriteit” als bedoeld in dat artikel en voor zover daarvan wel sprake is kwalificeert een enkele telefonische mededeling niet als het “in kennis stellen” als bedoeld in dat artikel.
Een ingediende aanvraag mag te allen tijde gecorrigeerd worden in geval van een kennelijke fout. Volgens appellanten heeft verweerder in de telefoongesprekken aangegeven dat de fout hersteld kon worden door het indienen van een registratiewijziging. Uit het bestreden besluit blijkt niet hoe het standpunt van verweerder in deze procedure daarmee valt te rijmen. Appellanten vinden het onbegrijpelijk dat enerzijds is gevraagd een wijzigingsverzoek in te dienen en dat verweerder zich anderzijds op het standpunt stelt dat wijzigingen die na 11 juni 2010 zijn doorgegeven niet mogen worden meegenomen.
Appellanten betwisten dat geen sprake is van een kennelijke fout. Verweerder had na summier onderzoek kunnen constateren dat er sprake was van een kennelijke fout: er was immers een perceel te veel opgegeven en een ander perceel, waar eerder toeslagrechten voor zijn toegekend, was niet opgegeven. Het feit dat de V.O.F. in de gelegenheid is gesteld om de aanvraag te corrigeren toont aan dat ook verweerder van oordeel was dat er sprake is van een kennelijke fout.
Tenslotte vinden appellanten het in strijd met het evenredigheidsbeginsel dat als gevolg van de geconstateerde fout de overige toeslagrechten waarop de V.O.F. aanspraak maakte eveneens zijn vastgesteld op € 0,-. De toegepaste korting is niet in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
2.4 Het College oordeelt als volgt.
2.4.1 Niet in geschil is dat gewasperceel 5 - zoals dit door de V.O.F. is ingetekend op de bedrijfskaart - op de relevante peildatum voor de bedrijfstoeslag 2010 niet tot haar beschikking stond en dus in haar geval geen subsidiabele hectaren opleverde. Naar appellanten stellen is een vergissing gemaakt door dit perceel op te geven en niet een ander, naast gewasperceel 1 gelegen perceel waarvoor eerder toeslagrechten zijn toegekend en is deze vergissing met de intrekking en wijziging van de aanvraag bij brief van 29 december 2010 gecorrigeerd.
2.4.2 Het College overweegt dat er in het onderhavige geval, buiten artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 rechtens geen herstelmogelijkheid bestaat.
De met betrekking tot gewasperceel 5 gemaakte fout vormt een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 2, aanhef en onder 10, van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Uit artikel 25, tweede lid van deze verordening volgt dat, indien de bevoegde autoriteit de landbouwer reeds in kennis heeft gesteld van onregelmatigheden in de steunaanvraag, intrekking van de gedeelten van de aanvraag waarop die onregelmatigheden betrekking hebben niet is toegestaan. Nu uit een telefoonnotitie blijkt dat een medewerker van de DR genoemde onregelmatigheid op 14 december 2010 aan de V.O.F. heeft meegedeeld, verzet deze bepaling zich tegen intrekking van het gedeelte van de aanvraag met betrekking tot perceel 5 op 29 december 2010. Het College ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze mededeling niet kan worden beschouwd als het in kennis stellen van een onregelmatigheid als bedoeld in artikel 25, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009, zoals appellante heeft gesteld. Het College volgt appellanten evenmin in hetgeen zij overigens – zonder onderbouwing - hebben gesteld met betrekking tot de toepassing van dat artikel. Ingevolge artikel 63 van de Regeling is de DR belast met de uitvoering van bedrijfstoeslagregeling. Niet gebleken is dat genoemde medewerker van de DR niet bevoegd was de V.O.F in kennis te stellen van genoemde onregelmatigheid.
Met betrekking tot het door de V.O.F. in december 2010 ingediende verzoek om wijziging van de aanvraag overweegt het College dat wijziging van de aanvraag na de uiterste datum voor indiening daarvan – in dit geval 11 juni 2010 – gelet op artikel 23, tweede lid, in verbinding met artikel 11, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 niet kan worden aanvaard. Het feit dat de DR de V.O.F. in december 2010 heeft gewezen op de mogelijkheid om een wijzigingsverzoek in te dienen kan daaraan niet afdoen.
2.4.3 Dit betekent dat voor wijziging van de aanvraag om uitbetaling van de bedrijfstoeslag alleen plaats is, indien sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1122/2009. Daarover overweegt het College als volgt.
Het College heeft in vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van 20 mei 2011, AWB 10/546; www.rechtspraak.nl, LJN: BQ6205) bepaald dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken indien (de behandelend ambtenaar in dienst van) verweerder bij een summier onderzoek bij ontvangst van de aanvraag had kunnen vaststellen dat de aanvraag waarschijnlijk geen goede weergave was van hetgeen de aanvrager beoogde aan te vragen. Niet valt in te zien hoe de behandelend ambtenaar in een oogopslag uit de aanvraag zelf duidelijk had moeten zijn dat de V.O.F. niet bedoeld had het daadwerkelijk ingetekende gewasperceel 5 in te tekenen, maar een ander - ongeveer even groot en vlakbij gelegen - gewasperceel. De onderlinge vergelijking van de verschillende aanvragen waaruit de dubbelclaim met betrekking tot perceel 5 naar voren is gekomen overschrijdt de reikwijdte van een summier onderzoek. Het College volgt appellanten derhalve niet in hun standpunt dat verweerder een kennelijke fout aanwezig had moeten achten.
2.4.4 De door het College als zodanig opgevatte stelling van appellanten dat de V.O.F. er op grond van uitlatingen van de zijde van de DR tijdens de in december 2010 met haar gevoerde telefoongesprekken op mocht vertrouwen dat sprake was van een kennelijke fout die door verweerder zou worden erkend, vindt geen steun in de feiten. Uit de notities die door de DR van deze gesprekken zijn opgemaakt en als gedingstukken zijn overgelegd, kan weliswaar worden afgeleid dat door de DR is aangegeven dat de V.O.F. een verzoek tot wijziging van haar aanvraag kon indienen, maar daaruit blijkt niet dat daarbij in de door appellanten bedoelde betekenis door de DR is gesproken over de gevolgen die door verweerder in het kader van de vaststelling van de bedrijfstoeslag 2010 aan een dergelijk verzoek zouden kunnen worden verbonden. Reeds daarom treft het beroep van appellanten op het vertrouwensbeginsel geen doel.
2.4.5 De stelling van appellanten dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel, slaagt evenmin. De belangenafweging vindt op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht alleen plaats voor zover dit voortvloeit uit een wettelijk voorschrift. In dit geval, waarin vaststaat dat de totale aangegeven oppervlakte meer dan 20 % groter is dan de totale geconstateerde oppervlakte, volgt uit artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 dwingend dat de V.O.F voor het jaar 2010 volledig van steun moet worden uitgesloten. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging.
2.5 Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond verklaard dient te worden. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. S.C. Stuldreher, in tegenwoordigheid van mr. J.A. de Koning als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2012.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. J.A. de Koning