ECLI:NL:CBB:2012:BX3095

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/503
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de NZa bij opbrengstverrekening tussen ziekenhuizen en zorgverzekeraars

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 juli 2012 uitspraak gedaan in het geschil tussen Stichting HagaZiekenhuis en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa). De zaak betreft de niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaarschrift door de NZa met betrekking tot de opbrengstverrekening van 2007. Appellante, Stichting HagaZiekenhuis, had beroep ingesteld tegen een besluit van de NZa van 20 april 2011, waarin het bezwaarschrift met betrekking tot de opbrengstverrekening niet-ontvankelijk werd verklaard. De NZa stelde dat de bezwaren van appellante betrekking hadden op de vaststelling van de hoogte van de opbrengsten van 2007 en eerdere jaren, waarover reeds onherroepelijk was beslist. Appellante voerde aan dat de definitieve opbrengstverrekening pas op 30 maart 2009 bekend was gemaakt en dat zij hiertegen tijdig bezwaar had ingediend.

Het College heeft het procesverloop in detail bekeken, waarbij het opviel dat appellante niet binnen de bezwaartermijn had gereageerd op de eerdere besluiten van de NZa. Het College oordeelde dat de NZa, hoewel op onjuiste gronden, het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk had verklaard. De beoordeling richtte zich ook op de vraag of de NZa bevoegd was om de verrekenbedragen vast te stellen op basis van de Wet marktordening gezondheidszorg. Het College concludeerde dat de NZa deze bevoegdheid niet had en verwees naar een eerdere uitspraak van het College zelf.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, wat betekent dat de beslissing van de NZa in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien er geen aanleiding voor was. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor zorgaanbieders om tijdig bezwaar te maken tegen besluiten van de NZa en de beperkingen van de NZa in het vaststellen van verrekenbedragen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Vijfde enkelvoudige kamer
AWB 10/503 17 juli 2012
13950 Wet marktordening gezondheidszorg
Uitspraak in de zaak van:
Stichting HagaZiekenhuis, te Den Haag, appellante,
gemachtigde: prof. mr. J.G. Sijmons, advocaat te Zwolle,
tegen
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster,
gemachtigden: mr. drs. J.J. Rijken en mr. H.M. den Herder, beiden advocaat te Den Haag.
1. Het procesverloop
Appellante heeft bij brief, bij het College binnengekomen op 28 mei 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerster van 20 april 2011. Bij dit besluit heeft verweerster het bezwaarschrift van appellante met betrekking tot de opbrengstverrekening 2007 niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft bij brief van 30 september 2010 de gronden van haar beroep aangevuld.
Bij brief van 28 december 2011 heeft verweerster een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Bij brief van 25 januari 2011 heeft verweerster enkele bij het verweerschrift behorende bijlagen nagezonden.
Het College heeft het onderzoek op 27 juni 2012 gesloten. Met toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Bij het bestreden besluit heeft verweerster het bezwaarschrift van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat de aangevoerde bezwaren betrekking hebben op de vaststelling van de hoogte van de opbrengsten van 2007 en de daaraan voorgaande jaren terwijl hierover reeds onherroepelijk, voor het laatst op 17 december 2008, is beslist. Appellante heeft tegen de vaststelling van de opbrengsten 2007 en tegen de vaststellingen in het kader van de nacalculatie over de voorafgaande jaren binnen de bezwaartermijn van zes weken bezwaar kunnen maken. Vast staat dat appellante dit niet heeft gedaan, aldus verweerster.
2.2 Appellante heeft aangevoerd dat verweerster de definitieve opbrengstverrekening 2007 niet eerder dan bij de beslissing van 30 maart 2009 heeft bekendgemaakt en dat zij hiertegen tijdig bij brief van 6 mei 2009 een bezwaarschrift heeft ingediend. Subsidiair heeft appellante aangevoerd dat verweerster zich in het bestreden besluit ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat over de opbrengsten van 2007 en de daaraan voorafgaande jaren reeds onherroepelijk is beslist. In dit verband heeft appellante erop gewezen dat verweersters beslissing van 17 december 2008 was gebaseerd op een voorlopig nacalculatieformulier 2007. Het definitieve nacalculatieformulier 2007 was in ieder geval nog niet verwerkt in deze beslissing. Verweerster had de opbrengsten over het jaar 2007 dienen aan te passen overeenkomstig het door appellante, in eerste instantie eenzijdig, ingediende definitieve nacalculatieformulier 2007.
2.3 Het geschil heeft betrekking op de hoogte van het te verrekenen bedrag dat verweerster heeft vastgesteld als verschil tussen de opbrengst van de diagnosebehandelcombinaties (DBC’s) en het budget van appellante in 2007, ook wel de opbrengstverrekening of het verrekenbedrag genoemd. Verweerster heeft appellante hierover geïnformeerd bij brief van 31 maart 2009. Bij deze brief is een tariefbeschikking 2009 gevoegd, gedateerd 30 maart 2009, waarin tevens het te verrekenen bedrag voor het jaar 2007 is opgenomen. Verweerster heeft dit verrekenbedrag bij brieven van 27 augustus 2009 en 18 september 2009 gewijzigd.
Het College ziet zich - ambtshalve - voor de vraag geplaatst of verweerster op grond van de Wet marktordening gezondheidszorg de bevoegdheid toekwam om verrekenbedragen zoals hier aan de orde, vast te stellen. Het College beantwoordt deze vraag ontkennend en verwijst naar zijn uitspraak van 15 september 2011 (AWB 10/294 <www.rechtspraak.nl> LJN: BT1518), met name rechtsoverweging 5.3 en verder. Gelet hierop is het College van oordeel dat de tariefbeschikking van 30 maart 2009 voor zover daarin een verrekenbedrag 2007 is opgenomen alsmede de brieven van 27 augustus 2009 en 18 september 2009 waarin dat verrekenbedrag is gewijzigd, geen besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht behelzen. Verweerster heeft het bezwaarschrift van appellante gericht tegen voormelde documenten daarom terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk verklaard.
2.4 Gezien het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. B.S. Jansen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2012.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. B.S. Jansen