4. Het standpunt van verweerster
4.1 Verweerster betoogt dat de gevraagde voorzieningen niet voor toewijzing in aanmerking komen en stelt daartoe primair dat het belang van verzoekster, gelet op de inhoud van de aanwijzing, van financiële aard is. Een dergelijk belang rechtvaardigt gelet op de jurisprudentie in beginsel niet dat tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt overgegaan. Verweerster wijst er op dat door verzoekster niet is gesteld dat haar continuïteit in het geding is. Derhalve kan het verzoek slechts worden ingewilligd als zeer ernstig moet worden getwijfeld aan de juistheid van het standpunt van verweerster.
Voorts stelt verweerster dat eventuele schade als gevolg van de voorgenomen openbaarmaking van de aanwijzing evenmin een zelfstandige grond kan vormen tot het treffen van de gevraagde voorzieningen. In dit kader kan slechts tot toewijzing van het verzoek worden overgegaan als de voorzieningenrechter van oordeel is dat de opgelegde maatregel ten onrechte is opgelegd.
Verweerster concludeert op grond van het vorenstaande dat slechts indien ernstige twijfel bestaat met betrekking tot de rechtmatigheid van de opgelegde aanwijzing, aanleiding kan bestaan het verzoek in te willigen en dat deze situatie zich hier niet voor doet.
4.2 Anders dan door verzoekster gesteld, bestond er voor verweerster geen verplichting verzoekster voorafgaand aan de aanwijzing in de gelegenheid te stellen haar zienswijze naar voren te brengen. De aanwijzing berust immers op de door verzoekster bij haar brief van 6 april 2012 verstrekte gegevens over feiten en belangen die haar betreffen.
4.3 Naar het oordeel van verweerster kan er geen twijfel over bestaan dat verzoekster met het aan derden in rekening brengen van (een deel van) de exploitatiekosten van de transferverpleegkundige(n), artikel 35 Wmg overtreedt. Op grond van het eerste lid, aanhef en onder c, van dit artikel (zoals dat sinds 1 januari 2012 luidt) is het immers verboden een tarief in rekening te brengen voor een prestatie waarvoor geen prestatiebeschrijving is vastgesteld.
Met haar stelling dat zij slechts kosten met andere zorgaanbieders deelt, miskent verzoekster dat artikel 35 Wmg in de in dat artikel bedoelde gevallen verbiedt feitelijk tot het in rekening brengen van tarieven over te gaan en dat dit verbod geldt ongeacht de aan dat “in rekening brengen” ten grondslag liggende rechtsverhouding.
De (overigens nogal uiteenlopende) door Amphia aan haar contractspartners gedeclareerde bedragen zien op een prestatie in de zin van artikel 1, aanhef en onder j, Wmg, namelijk op de levering van zorg als bedoeld in het bepaalde onder b. van dit artikel.
De werkzaamheden van de transferverpleegkundige(n) behoren naar de opvatting van verweerster tot de zorg die een aanbieder van medisch-specialistische zorg behoort te verlenen en behoren tot de verzekerde prestatie ‘geneeskundige zorg’ van het op de Zorgverzekeringswet gebaseerde Besluit zorgverzekering (artikel 2.1, tweede lid, en artikel 2.4, eerste lid van dat Besluit). Verweerster wijst er op dat een ziekenhuis en daarin werkzame medisch specialisten er uiteraard niet mee kunnen volstaan een opgenomen patiënt te adviseren zich in een verpleeg- of verzorgingshuis te laten opnemen of zich bij terugkeer naar huis te laten voorzien van thuiszorg. Het behoort immers tot de verantwoordelijkheid van het ziekenhuis om in de situatie dat de patiënt uit het ziekenhuis zal worden ontslagen, de continuïteit van de zorg voor die patiënt zeker te stellen.
Derhalve is voldaan aan de omschrijving van het begrip zorg in het eerste onderdeel van artikel 1, aanhef en onder b, Wmg. Doch zelfs als daarover anders zou worden geoordeeld, staat volgens verweerster buiten twijfel dat de werkzaamheden van de transferverpleegkundige(n) voldoen aan het tweede onderdeel van artikel 1, aanhef en onder b, Wmg, aangezien het gaat om verrichtingen van verpleegkundigen die rechtstreeks betrekking hebben op een persoon en ertoe strekken diens gezondheid te bevorderen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG).
De stelling van verzoekster dat het zou gaan om “het organiseren van goede zorg” maakt, anders dan zij wil, niet dat de verrichtingen van transferverpleegkundigen aan het begrip ‘zorg’ van de Wmg onttrokken zouden zijn. Op grond van de sinds 1 januari 2009 voor verzoekster geldende tariefbeschikkingen is het haar toegestaan DBC-zorgproducten en overige producten in rekening te brengen die zijn genoemd in de bijlagen bij de toepasselijke beleidsregels. De “transfer” activiteiten zijn niet in die bijlagen opgenomen.
4.4 Verweerster heeft, zoals ook volgt uit de jurisprudentie, in beginsel de plicht de door haar vastgestelde tarieven te handhaven. De sinds 2005 geldende tariefsystematiek voor ziekenhuizen heeft als belangrijkste uitgangspunt dat prestaties (DBC-zorgproducten) worden gedeclareerd. Het DBC-zorgproduct betreft het geheel van activiteiten en verrichtingen van instelling en medisch specialist, waarvoor (tenzij uit de toepasselijke beleidregel(s) anders voortvloeit) integrale kosten- en honorariumbedragen gelden die zowel alle kosten van het ziekenhuis als het honorarium van de medisch specialist omvatten. Behoudens hier niet ter zake doende uitzonderingen is het niet toegestaan voor één behandeltraject meer dan één tarief in rekening te brengen.
Dat is nu juist wat Amphia doet door naast een tarief voor een gereguleerde prestatie een tarief voor een buitenwettelijke transferprestatie in rekening te brengen. Deze handelwijze doet om verschillende redenen afbreuk aan de doelstellingen van de tariefregulering, waaronder een doelmatige organisatie van de zorg en kostenbeheersing, namelijk:
- de tarieven die verweerster voor het gereguleerde segment heeft vastgesteld zijn gebaseerd op het uitgangspunt dat daarvoor het geheel van zorg wordt verleend;
- met betrekking tot het vrije segment geldt dat zorgverzekeraars er in hun prijsonderhandelingen met Amphia vanuit zullen gaan dat niet aanvullend voor een deel van de zorg aan derden zal worden gedeclareerd, zodat de door die verzekeraars met Amphia overeengekomen tarieven hoger zijn dan noodzakelijk;
- aangezien alle AWBZ-zorgaanbieders die patiënten van Amphia overnemen met declaraties voor die ‘transfer’ geconfronteerd worden, zullen zij de daarmee gepaard gaande kosten verdisconteren in de tarieven die zij aan het zorgkantoor offreren, waardoor het zorgkantoor gegeven de beperkte contracteerruimte minder AWBZ-zorg kan inkopen.
Verweerster wijst er tevens op dat de aanwijzing gunstige effecten heeft vanuit mededingingsperspectief en vanuit een oogpunt van de rechten van patiënten, doch dat die “collateral benefits” niet aan de aanwijzing ten grondslag liggen.
4.5 Voorts stelt verweerster dat de te onderscheiden onderdelen van de aanwijzing juist zijn.
4.5.1 Met de opdracht dat Amphia ‘terstond’ het declareren van de werkzaamheden van de transferverpleegkundige(n) dient te staken, wordt bewerkstelligd dat er geen nieuwe overtredingen van artikel 35 Wmg plaatsvinden. De tijd die Amphia nodig heeft om aan dit onderdeel van de aanwijzing te voldoen, is te verwaarlozen. Zij dient immers slechts na te laten nieuwe declaraties aan haar contractspartners te doen uitgaan.
4.5.2 Verweerster wijst er voorts op dat Amphia geen zelfstandige bezwaren heeft aangevoerd tegen het onderdeel van de aanwijzing, dat inhoudt dat zij binnen vijftien werkdagen na dagtekening van de aanwijzing de gevolgen van de overtreding(en) van artikel 35 Wmg ongedaan moet maken (bijvoorbeeld door de onterecht in rekening gebrachte tarieven terug te betalen).
4.6 Verweerster heeft in de aanwijzing bovendien het voornemen geuit de aanwijzing openbaar te maken en stelt dat niet valt in te zien dat zij daarmee, zoals Amphia heeft aangevoerd, op onjuiste wijze uitvoering zou hebben gegeven aan de Wmg.
Op grond van artikel 81, tweede lid, Wmg heeft verweerster – onder meer – de bevoegdheid een gegeven aanwijzing onverwijld ter openbare kennis te brengen indien het adequaat functioneren van de zorgverlenings- of zorginkoopmarkt of de positie van zorgaanbieders op die markt geen uitstel toelaat. Verschillende omstandigheden maken dat het adequaat functioneren van die markten hier aan de orde is.
Ten eerste zijn de AWBZ-zorgaanbieders aan wie verzoekster transferkosten heeft gedeclareerd er op dit moment niet van op de hoogte dat de declaraties in strijd zijn met de wet en dat zij dan ook onverschuldigd hebben betaald.
Ten tweede is het mogelijk dat er AWBZ-zorgaanbieders zijn die niet bereid waren voor transfer te betalen en daardoor geen patiënten van Amphia hebben kunnen overnemen.
Ook als Amphia de aanwijzing zonder dat deze gepubliceerd wordt zou uitvoeren, nemen deze partijen geen kennis van het feit dat de handelwijze van Amphia in strijd is met de Wmg. Dit belemmert dat zij zich opnieuw tot Amphia zullen wenden om – zonder daarvoor te moeten betalen – patiënten van Amphia over te nemen.
Ten derde geldt dat zorgverzekeraars die met Amphia overeenkomsten hebben gesloten, nog in de veronderstelling verkeren dat de afgesproken prijzen betrekking hebben op het geheel van door Amphia verleende zorg en niet weten dat Amphia in aanvulling daarop van derden betaling heeft gevraagd en ontvangen.
Ten slotte hebben ook patiënten recht op de informatie die in de aanwijzing is opgenomen. De overeenkomst tussen Amphia en de AWBZ-zorgaanbieders heeft immers tot potentieel gevolg dat de patiënt niet de zorg heeft gekregen waar hij recht op had.
Verweerster wijst er bovendien op dat zij geen gebruik heeft gemaakt van de op grond van artikel 81, derde lid, Wmg juncto artikel 80, zevende lid, Wmg bestaande mogelijkheid de aanwijzing onverwijld ter openbare kennis te brengen, maar verzoekster de gelegenheid heeft geboden gedurende vijf werkdagen na de bekendmaking van de aanwijzing een voorlopige voorziening te vragen om publicatie van de aanwijzing af te wenden.
Hiervan heeft verzoekster in dit geval ook gebruik gemaakt.
4.7 Op grond van al het vorenstaande komt verweerster tot de slotsom dat het verzoek moet worden afgewezen.