Ter zitting bij het College heeft klaagster naar aanleiding van het hoger beroep van appellant diverse feiten en omstandigheden gesteld, welke in haar visie illustreren dat appellant ernstig nalatig is geweest.
3.8 De accountantskamer heeft in de bestreden uitspraak - voor zover hier van belang – onder 4.16 overwogen dat, gelet op de toegevoegde waarde die in het maatschappelijk verkeer aan een accountantsrapport in een gerechtelijke procedure wordt toegekend, en het algemeen belang dat rechtspraak op objectieve waarheidsvinding berust, de betrokken accountant ervoor dient zorg te dragen dat zijn rapportage deze waarheidsvinding niet belemmert, doordat deze te eenzijdig is toegespitst op het standpunt/belang van de opdrachtgever/cliënt.
Volgens de accountantskamer is niet gebleken dat appellant de cijfers, in het bijzonder die over 2007, op enigerlei wijze heeft getoetst of beoordeeld, ook niet in het kader van de aan hem eveneens opgedragen, maar nog niet uitgevoerde, samenstellingswerkzaamheden aangaande het boekjaar 2007. De accountantskamer houdt het er daarom voor dat toetsing en/of beoordeling van deze op subjectieve schattingen van H (G) gebaseerde cijfers niet dan wel onvoldoende heeft plaatsgevonden. Daardoor kan het rapport van betrokkene naar het oordeel van de accountantskamer de hiervoor bedoelde, onder 4.16 van de uitspraak van de accountantskamer geformuleerde toets der kritiek niet doorstaan. De accountantskamer merkt voorts op dat, voor zover appellant - zoals hij zelf heeft aangegeven - zich heeft willen houden aan de voorschriften, neergelegd in de Standaard voor Transactiegerelateerde adviesdiensten (NVCOS 5500N) en/of de Standaard voor Opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie (NVCOS 4400), heeft te gelden dat de door appelllant uitgevoerde werkzaamheden evenmin voldoen aan de daaraan in de gegeven omstandigheden te stellen eisen voortvloeiende uit NVCOS 5500N punt 7b en de NVCOS 4400 punt 16, eerste en tweede bullet. Ingevolge punt 7b van NVCOS 5500N geldt dat het daarin bedoelde adviesproces bestaat uit een combinatie van activiteiten met betrekking tot onder andere : “het verzamelen, analyseren en interpreteren van de voor de transactie relevante informatie.” Ingevolge punt 16, eerste en tweede bullet, van NVCOS 4400 geldt dat de werkzaamheden die in een opdracht als daarin bedoeld, worden toegepast onder meer kunnen bestaan uit het : “ inwinnen van inlichtingen en uitvoeren van cijferanalyse, en het narekenen, vergelijken of andere accuratesse controles van administratieve bewerkingen”.
3.9 Met betrekking tot hetgeen klaagster ter zitting bij het College heeft aangevoerd merkt het College ter voorlichting van klaagster het volgende op. Klaagster heeft diverse punten aangevoerd die in het kader van - ongegrond bevonden -klachtonderdelen in de uitspraak van de accountantskamer reeds zijn beoordeeld. Aangezien klaagster zelf geen hoger beroep tegen de uitspraak van de accountantskamer heeft ingesteld kunnen die klachtonderdelen in dit hoger beroep niet meer aan de orde worden gesteld. Voor zover zij met hetgeen zij ter zitting heeft aangevoerd beoogd heeft klachten aan de orde te stellen over gedragingen van later datum, die geen onderdeel uitmaakten van haar oorspronkelijke klacht, dient daaraan eveneens voorbij te worden gegaan. Eisen van goede procesorde verzetten zich ertegen dat klachten, die niet in eerste instantie zijn beoordeeld door de accountantskamer, worden betrokken de beoordeling van het hoger beroep, dat door de betrokken accountant tegen een gegrond verklaard klachtonderdeel wordt ingesteld.
3.10 Naar het oordeel van het College heeft de accountantskamer op goede grond geconcludeerd dat het ervoor moet worden gehouden dat een toetsing en/of beoordeling van de - op subjectieve schattingen van H (G) gebaseerde - cijfers niet dan wel onvoldoende heeft plaatsgevonden. Appellant heeft gesteld dat hij de opdracht heeft uitgevoerd volgens de eisen die zijn neergelegd in NVCOS 5500N. Appellant heeft erop gewezen dat in die Standaard de vastlegging - in de rapportage zelf - van de, in het proces van totstandkoming ervan, te onderscheiden stappen niet met zoveel woorden is verplicht gesteld. Dat doet er echter niet aan af dat, wanneer in de rapportage niet op heldere wijze uiteen wordt gezet hoe de berekening tot stand is gekomen, wat de uitgangspunten zijn geweest, welke aannames zijn gehanteerd, welke cijferbeoordelingen zijn uitgevoerd, enzovoorts, de accountant in een positie kan komen te verkeren dat hij - zoals de accountantskamer in dit geval heeft geconcludeerd - geacht moet worden niet aan de eisen te hebben voldaan die beginselen van deskundigheid, zorgvuldigheid en objectiviteit in de omstandigheden van het geval stellen. De accountantskamer heeft in dit verband terecht erop gewezen dat, wat er verder zij van de toepasselijkheid van NVCOS 4400 dan wel 5500N, de eisen van zorgvuldigheid, deskundigheid en objectiviteit onverminderd van kracht blijven en dat dit laatste temeer geldt, als het een waarderingsrapport betreft dat zal worden gebruikt in een gerechtelijke procedure. Appellant diende, aldus de accountantskamer, ervoor zorg te dragen dat zijn rapportage de waarheidsvinding in de aanhangige gerechtelijke procedure niet belemmert, doordat deze te eenzijdig is toegespitst op het belang/standpunt van de opdrachtgever/cliënt (G). Hoezeer van belang is dat dit laatste, zeker bij een opdracht als hier aan de orde, wordt vermeden blijkt wel uit de klacht van klaagster, zoals ter zitting bij het College toegelicht. Zoals de accountantskamer met juistheid heeft overwogen, kunnen verschillende beoordelaars op goed verdedigbare gronden komen tot sterk uiteenlopende waarderingen verschillen in de gehanteerde methodiek van waardering. Dergelijke verschillen zijn als zodanig geëigend om te leiden tot vragen over de objectiviteit van de inhoud van de rapportage. Appellant heeft gemeend de opdracht te kunnen aanvaarden, ondanks het feit dat hij - zoals hij in de rapportage benadrukt - zowel voor G, H BV en F BV als accountant optreedt. In de rapportage heeft appellant voorts opgemerkt : “Gezien het feit dat de tegenpartij expliciet heeft ingestemd met een aandelenwaardering door mij, is de onafhankelijkheid van mijn persoon als accountant niet in geding.” Deze enkele vermelding ontslaat appellant uiteraard niet van de verplichting de inhoudelijke waarborgen te treffen dat de objectiviteit van zijn rapportage niet in geding kan komen. Het was, naar appellant behoort te begrijpen, in de gegeven omstandigheden dan ook van groot belang dat bij deze rapportage, die in een gerechtelijke procedure wordt gebruikt, door het (kunnen) geven van duidelijkheid over de grondslagen, methodiek en wijze van toetsen en beoordelen van de aangeleverde cijfers wordt vermeden dat zelfs maar de indruk kan worden gewekt dat de accountants- rapportage is toegespitst op het belang /standpunt van één van de partijen in het aanhangige geding.
3.11 Het lag, gelet op het voorgaande, voor de hand van appellant te verwachten dat, nu hij dat niet in de rapportage zelf had gedaan, hij aan de hand van onderliggende stukken en duidelijke argumentatie voldoende overtuigend aan kon tonen dat, en op welke wijze, de namens H (en aldus door G) beschikbaar gestelde en op subjectieve schattingen berustende informatie door hem was getoetst en beoordeeld.
De accountantskamer heeft naar het oordeel van het College terecht geconcludeerd dat appellant in dat laatste niet is geslaagd. Appellant heeft volstaan met de stelling dat er wel een cijferbeoordeling is geweest. De aanvullende stelling in hoger beroep dat de cijfers volgens de later opgemaakte jaarrekening 2007, waarvan appellant eveneens de samenstelling heeft verzorgd, qua resultaat minder dan €1000,-- afwijken van de eerder intern door de ondernemingsleiding opgestelde en door appellant gehanteerde cijfers doet er niet aan af, dat niet kan worden vastgesteld dat appellant destijds een adequate cijferbeoordeling heeft verricht. Aldus kon evenmin worden vastgesteld dat appellant tot de conclusie heeft mogen komen dat deze beoordeling geen aanleiding gaf om nader onderzoek naar de juistheid van de verschafte informatie te doen.
Ook deze beroepsgronden van appellant slagen dan ook niet.
3.12 Het hiervoor overwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
3.13 Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants, en artikel 39 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.