2.2 Appellante is een zogenoemde "vetmelker", een melkveehouder die beschikt over een melkquotum met een relatief hoog referentievetgehalte en die gebruik maakte van de negatieve vetcorrectie als bedoeld in Verordening (EG) nr. 595/2004. Hierdoor kon zij aanzienlijk meer kg melk heffingvrij leveren dan haar quotum groot is. De wijzigingsverordening heeft deze mogelijkheid beperkt. Appellante beschikte voor de heffingsperiode 2009/2010 over een quotum voor melkleveringen van 723 kg. Hieraan was een referentievetgehalte van 7,746 % gekoppeld. Bij brief van 1 juli 2010 is aan appellante een superheffingsnota verzonden voor de periode 2009/2010 ten bedrage van € 144.952,28. De verschuldigde superheffing is berekend op basis van een overschrijding van 520.849 kg x € 27,83 per 100 kg. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt. De bezwaren zijn gericht tegen de wijziging in de toepassing van de negatieve vetcorrectie en tegen de berekening van de superheffing.
2.3 In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat de problematiek van de negatieve vetcorrectie eerder bij het College aan de orde is geweest.
Met betrekking tot de gestelde onjuiste berekening van de superheffing heeft verweerder overwogen dat in de regelgeving van het productschap grenswaarden van de te hanteren omrekeningsfactoren zijn vastgelegd met het oog op een zo nauwkeurig mogelijke bepaling van de hoeveelheid geleverde melk. Bij het omrekenen van liters melk naar kg melk wordt rekening gehouden met het soortelijk gewicht van melk, inclusief het melkvet en de andere componenten, zoals eiwit en lactose, aangezien melkquotum wordt uitgedrukt in kg melk en niet in kg melkvet. De stelling van appellante dat geen rekening wordt gehouden met soortelijk gewicht van melkvet is dan ook onjuist; appellante gaat er in haar rekenvoorbeelden ten onrechte vanuit dat verweerder voor melkvet dezelfde omrekeningsfactor hanteert als voor melk.
Het vetgehalte van melk wordt, als zijnde een gewichtspercentage (vetpercentage uitgedrukt in massaprocenten) bepaald per gewichtseenheid en niet per volume-eenheid; er vindt geen verdere omrekening van de hoeveelheid vet plaats wanneer liters melk worden omgerekend naar kg. In Nederland wordt het vetgehalte van boerderijmelk bepaald met de infraroodmethode door middel van apparaten gekalibreerd volgens de internationale norm NEN-EN-ISO 1211 (Röse-Gottlieb). Volgens artikel 3.1 van deze norm wordt onder "fat content of milk" verstaan: "mass fraction of substances determined by the procedure specified in this International Standard". Appellantes stelling dat ingevolge de regelgeving eerst het volumepercentage van het vet wordt bepaald en vervolgens een vermenigvuldiging plaatsvindt met dezelfde omrekeningsfactor als voor melk is dan ook onjuist. Toepassing van de vetcorrectie als bedoeld in de communautaire regelgeving vindt op juiste wijze plaats en er is geen sprake van een onjuiste en te hoge vaststelling van de leveringen. De door appellante getrokken conclusie dat het landelijk quotum niet wordt volgemolken is dan ook niet juist.
2.4.1 In beroep heeft appellante in de eerste plaats aangevoerd dat de limitering van de negatieve vetcorrectie zoals door verweerder is toegepast in strijd is met het evenredigheidsbeginsel en het égalitébeginsel. Voorts is sprake van schending van eigendomsrecht en de vrije uitoefening van beroepsactiviteiten. Voor de motivering van deze grond verwijst appellante naar het verzoek tot schadevergoeding van 4 oktober 2011 dat appellante mede namens vijf andere vetmelkers heeft ingediend bij het Gerecht van het Hof van Justitie van de EU. Appellante verzoekt de gronden van dit verzoek hier te beschouwen als te zijn herhaald en ingelast.
2.4.2 Deze beroepsgrond faalt. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het College naar de uitspraken van 29 oktober 2010 in de zaken AWB 09/942 (LJN: BO2813) en AWB 09/1485 (LJN: BO2568), waarin de grieven tegen de limitering van de negatieve vetcorrectie zijn verworpen.
2.5.1 Appellante heeft haar gronden vervolgens toegespitst op de – haars inziens onjuiste – berekeningswijze van de superheffing. In het bijzonder heeft appellante betoogd dat ten aanzien van melkvet geen omrekeningsfactor moet worden toegepast, zoals wel gebeurt bij de omrekening van liters melk in kg melk, aangezien de hoeveelheid melkvet al wordt uitgedrukt in kg. In de praktijk blijkt de hoeveelheid melkvet echter te worden vermenigvuldigd met de omrekeningsfactor. Appellante leidt dit af uit de door haar als bijlage 5 bij het beroepschrift overgelegde overzichten van meetgegevens; hieruit komt immers naar voren dat de bij de hoeveelheid van 26.138 liter melk behorende hoeveelheid van 977,45 kg vet – na omrekening van dit aantal liters melk naar een hoeveelheid van 26.974 kg melk middels een omrekeningsfactor van 1,032 – eveneens wordt vermenigvuldigd met deze omrekeningsfactor en wordt vastgesteld op een hoeveelheid van 1.008,73 kg vet. De werkelijke hoeveelheid melkvet is echter lager. Op het voorgaande baseert appellante haar stelling dat dit de in Nederland gebruikelijke – echter onjuiste – wijze van berekening is en dat het nationale quotum om die reden ten onrechte als overschreden wordt aangemerkt. Appellante concludeert hieruit dat zij geen superheffing verschuldigd is.
2.5.2 Het betoog van appellante berust op de veronderstelling dat na bepaling van het vetpercentage in de melk een verdere omrekening plaatsvindt door vermenigvuldiging van de hoeveelheid vet met het soortelijk gewicht van melk. Op basis daarvan zou de geleverde hoeveelheid vet systematisch te hoog worden vastgesteld, hetgeen uiteindelijk leidt tot de conclusie dat het nationale quotum is overschreden.
Verweerder acht deze veronderstelling van appellante onjuist. Het vetpercentage is een gewichtspercentage en er vindt geen verdere omrekening van de hoeveelheid vet plaats wanneer liters melk worden ongerekend naar kilogrammen. De door appellante getoonde overzichten met meetgegevens werpen geen ander licht op deze zaak. Het gaat hier om een tweetal stukken, waarvan de herkomst en status door appellante niet zijn gepreciseerd. De daarop vermelde cijferopstelling betreft geleverde melk in de periode van 24 december 2009 tot 3 januari 2010. Op het overzicht staat "D" vermeld, een handelsnaam van appellante en wordt als losplaats aangewezen Boxmeer, Globemilk. Daarnaast is gebleken dat appellante op de overzichten zelf de aanduiding "kg. melk" heeft gewijzigd in "liters melk". Verder is naar het oordeel van het College genoegzaam komen vast te staan dat de overzichten betrekking hebben op de RMO (rijdende melkontvangst) als zodanig en niet op de individuele producent. Appellante heeft met deze overzichten dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij geen superheffing verschuldigd is dan wel dat de verschuldigde superheffing onjuist is berekend.
2.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.