2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten voor het College komen vast te staan.
- De tussen de overleden echtgenoot van G en A aangegane pachtovereenkomst is op 2 januari 2006 geëindigd.
- Bij meldingsformulier 'overdracht geheel bedrijf' (formulier BO2420), door verweerder op 21 maart 2007 ontvangen, hebben appellanten verzocht om registratie met ingang van de heffingsperiode 2007/2008 van de overdracht van het gehele quotum met het gehele bedrijf door A aan C.
- Bij besluiten van 20 april 2007 heeft verweerder aan appellanten mededeling gedaan van de registratie van de overdracht overeenkomstig hun verzoek.
- Bij vonnis van de rechtbank Assen van 7 november 2007 is A veroordeeld het voor de verpachte percelen vastgestelde melkquotum in zijn geheel over te dragen aan G tegen vergoeding door G aan A van 70 % van de waarde van het melkquotum tegen de op het moment van levering geldende marktprijs.
- Dit vonnis is bij arrest van 12 oktober 2010 van het gerechtshof Leeuwarden bekrachtigd.
- Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 12 januari 2011 zijn appellanten hoofdelijk veroordeeld om het voor de verpachte percelen vastgelegde melkquotum ter grootte van 178.414 kg aan G over te dragen door ondertekening door appellanten van het daartoe door verweerder aangewezen formulier.
- Bij meldingsformulier 'fabrieksquotum zonder grond 2010/2011' van 13 januari 2011 (formulier QZ 629734) hebben C en G verzocht om registratie met ingang van de heffingsperiode 2010/2011 van de overdracht van 178.414 kg fabrieksquotum door C aan G.
- Bij besluit van 27 januari 2011 heeft verweerder aan C – voor zover thans relevant – medegedeeld dat de in het formulier QZ 629734 aangegeven overdracht met ingang van de heffingsperiode 2011/2012 zal worden geregistreerd, aangezien C zijn volledige quotum voor de periode 2010/2011 reeds heeft benut en overdracht in de lopende heffingsperiode (2010/2011) slechts mogelijk is indien op het betreffende quotum niet is geleverd en/of het quotum niet tijdelijk is overdragen.
- Bij brief van 28 februari 2011 hebben appellanten bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
- Bij brief van 28 maart 2011 hebben appellanten hun gronden aangevuld.
- Op 28 april heeft een hoorzitting plaatsgevonden.
- Bij brief van 2 mei 2011 hebben appellanten hun gronden aangevuld.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen.
2.3 Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en daartoe – samengevat en voor zover thans relevant – het volgende overwogen.
Verweerder dient uitsluitend te toetsen of de aangemelde quotumoverdracht QZ 629734 voldoet aan de voorwaarden van de Regeling. In het kader hiervan is niet relevant dat C met meldingsformulier QZ 629734 uitvoering zou hebben gegeven aan een rechterlijke uitspraak. Gelet op hetgeen in dit meldingsformulier is vermeld en op de ondertekening ervan door
C en G, kan verweerder niet anders oordelen dan dat sprake is van een rechtsgeldige overdracht door C aan G en tevens van een rechtsgeldig verzoek om registratie hiervan. Verweerder heeft terecht besloten tot registratie van de aangemelde quotumoverdracht.
In het verweerschrift is hieraan toegevoegd dat A vanwege de bedrijfsoverdracht sinds 1 april 2007 niet meer over quotum beschikt; hij heeft geen rechtstreeks belang bij het bestreden besluit en kan om die reden niet als belanghebbende worden aangemerkt.
2.4 Appellanten hebben tegen dit besluit – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Op 2 januari 2006 is de erfpacht geëindigd. Aangezien op dat moment melkquotum en grond wettelijk aan elkaar waren gekoppeld, kon het quotum in beginsel slechts samen met de grond aan G worden overgedragen. Dat zo’n overdracht toen niet plaatsvond is het gevolg van het feit dat G geen producent was, geen ABC-transactie aanging en niet het juiste formulier 'overdracht met grond' gebruikte. Nadien probeerde G via dwang en druk de uitbetaling van het quotum te regelen, waarbij A het quotum moest houden.
Het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Assen van 12 januari 2011 had tot gevolg dat appellanten gedwongen waren tot ondertekening van het formulier 'overdracht zonder grond', waarbij het quotum door C werd overgedragen aan G, die het quotum op haar beurt overdroeg aan twee producenten (ABC-transactie).
Deze overdracht zonder grond is in strijd met artikel 8, eerste en vierde lid, van de Regeling omdat G geen grond heeft waarmee zij de structuur van haar melkproductie verbetert, zij geen actieve producent is en dat evenmin op korte termijn wil worden en G wettelijk pas in de derde op de overdracht volgende heffingsperiode haar quotum mag overdragen. G overtreedt eveneens artikel 75, eerste lid, onder f, van Verordening (EG) 1234/2007. Dit betekent dat het besluit van 27 januari 2011 in strijd is met genoemde bepalingen. Omdat artikel 13, tweede lid, van de Regeling geen ABC-transactie zonder de overdracht van grond toestaat is het besluit van 27 januari 2011 eveneens met deze bepaling in strijd. Voorts is het besluit in strijd met artikel 1:2, eerste lid, Awb, het in artikel 3:2 Awb neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en het in de artikelen 3:46 en 3:47 Awb neergelegde motiveringsbeginsel.
2.5 Het College stelt in de eerste plaats vast dat A zijn bedrijf met ingang van 1 april 2007 heeft overgedragen aan C en dat appellanten deze overdracht niet hebben bestreden. Naar het oordeel van het College heeft A derhalve geen rechtstreeks belang bij het besluit van 27 januari 2011 tot registratie van de overdracht van het quotum van C aan G. Zijn bezwaar tegen dit besluit is om die reden niet-ontvankelijk. In dit verband verstaat het College het bestreden besluit, bezien in het licht van de nadere motivering daarvan in het verweerschrift aldus, dat verweerder daarin terecht heeft besloten tot niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van A.
2.6 Ter toetsing staat vervolgens de vraag of verweerder terecht heeft beslist om de in het formulier QZ 629734 vermelde overdracht van een quotum van 178.414 kg melk zonder grond met ingang van de heffingsperiode 2011/2012 te registreren.
Het College vat het standpunt van appellanten aldus samen dat C de bedoelde overdracht van het quotum zonder grond niet werkelijk wenst, maar daarom heeft verzocht omdat hij door genoemde rechterlijke uitspraken gedwongen is het quotum aan G over te dragen. Verweerder had deze overdracht echter niet mogen goedkeuren.
Verweerder stelt daar tegenover dat gelet op het meldingsformulier niet anders kan worden geoordeeld dan dat sprake is van een rechtsgeldige overdracht tussen beiden en van een rechtsgeldig verzoek om registratie van deze overdracht.
Het College volgt verweerder in dit standpunt. Het College overweegt daartoe dat verweerder, gelet op hetgeen in het formulier QZ 629734 is weergegeven en gelet op het feit dat C en G middels het door hen ondertekende formulier verklaren te voldoen aan de bij of krachtens de Regeling gestelde voorwaarden, heeft kunnen vaststellen dat er uit dit formulier geen beletselen voor de in het formulier verzochte overdracht en de registratie daarvan blijken. Hierbij mag verweerder het formulier naar het oordeel van het College aanmerken als uitdrukking van hetgeen de betrokken partijen wensen en hoeft verweerder de achterliggende beweegredenen voor de overdracht niet te onderzoeken. Dit betekent dat het College geen grond ziet voor de conclusie dat verweerder de onderhavige overdracht in strijd met de op een dergelijke overdracht van toepassing zijnde wettelijke bepalingen heeft geregistreerd en evenmin voor het oordeel dat het bestreden besluit om de door appellanten genoemde redenen niet met de vereiste zorgvuldigheid is genomen dan wel gebrekkig is gemotiveerd.
2.7 Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.