4.3 VEMW heeft aangevoerd dat artikel 2.5.2.4, onderdeel a, TCG voor de toepassing van de restitutieregeling ten onrechte een onderscheid maakt tussen afnemers met een aansluiting aangelegd voor 1 januari 2011 en afnemers met een aansluiting aangelegd (op of) na 1 januari 2011. Een dergelijke ongelijke behandeling is in strijd met het in artikel 12f, tweede lid, Gaswet neergelegde discriminatieverbod. Verweerder geeft aan dat er ten aanzien van aansluitingen aangelegd voor 1 januari 2011 geen uniformiteit bestond met betrekking tot het in rekening brengen van aanlegkosten, en dat deze kosten niet in alle gevallen exact zijn te achterhalen. Dit overtuigt VEMW niet. Voor zover bepaalde kosten niet exact vastgesteld kunnen worden, had kunnen worden gekozen voor het schatten van de ontbrekende gegevens, zoals ook is gebeurd in het op grond van artikel 81 Gaswet vastgestelde methodebesluit voor de periode 2011-2013 ten aanzien van de kosten van het maken van het aansluitpunt. Verweerder heeft daarbij zelf geconstateerd dat de feitelijke praktijk met betrekking tot de aanleg van aansluitingen reeds in vergaande mate was gestandaardiseerd. Het is daarom goed mogelijk te komen tot een restitutieregeling voor bestaande aansluitingen op basis van kostentoerekening die uitgaat van schattingen van de kosten op basis van gemiddelden. In het stelsel van de Elektriciteitswet 1998 maakt het tijdstip waarop de aansluiting is aangelegd voor de toepassing van de restitutieregeling geen verschil. In de elektriciteitssector was bij invoering van de Elektriciteitswet 1998 sprake van een grote diversiteit in de wijze waarop aansluitingen werden aangelegd, terwijl er in de gassector al een vergaande standaardisering van de aansluitdienst was. Deze diversiteit was voor de wetgever geen beletsel om een restitutieregeling op te nemen die zowel op nieuwe als bestaande aansluitingen van toepassing was, aldus VEMW.
4.4 Verweerder is van mening dat het in principe rechtvaardig is dat alle afnemers - dus ook degenen die beschikken over een aansluiting van voor 1 januari 2011 - aanspraak kunnen maken op restitutie. Ten aanzien van deze oudere aansluitingen bestond echter geen uniformiteit met betrekking tot het in rekening brengen van aanlegkosten. De betaalde bedragen zijn in veel gevallen niet exact te achterhalen. Standaardisatie met betrekking tot de aanleg van gasaansluitingen betekent niet dat ook de facturering gestandaardiseerd was, zoals blijkt uit de reacties op het dataverzoek aan de netbeheerders van 19 november 2009. Veelal zijn aansluitkosten impliciet verwerkt in nieuwbouwprijzen van woningen, waardoor afnemers niet de beschikking hebben over bewijsstukken inzake hun aansluiting. Wanneer het recht op restitutie van dergelijke bewijsstukken afhankelijk zou worden gesteld, leidt dit tot willekeur. De situatie van elektriciteit is ook niet vergelijkbaar met die van gas: bij elektriciteit was ook in het verleden al meer sprake van uniformiteit van tarifering. Verweerder heeft een afweging gemaakt tussen praktische uitvoerbaarheid en het principe van restitutie, waarbij ook geldt dat de regeling te handhaven moet zijn.
4.5.1 Het College overweegt dat de restitutieregeling ertoe strekt een individuele afnemer de door hem betaalde, boven het betrokken standaardtarief uitgaande meerlengtevergoeding te restitueren - en via de transporttarieven ten laste van alle afnemers te brengen - voor zover het leidingdeel waarop die meerlengtevergoeding betrekking heeft alsnog onderdeel van het transportnet wordt (doordat daarop één of meer andere afnemers worden aangesloten). Dit restitutiemechanisme is er dus op gericht een in het licht van het door verweerder gehanteerde uitgangspunt van scheiding van transport- en aansluitdienst onjuist geworden verdeling van de in verband met de aanleg van een aansluiting gemaakte kosten te redresseren door deze kostenverdeling alsnog met dit uitgangspunt in overeenstemming te brengen. Dit laatste is echter slechts mogelijk indien duidelijk is in hoeverre de betrokken afnemer ten opzichte van deze alsnog te effectueren kostenverdeling teveel in rekening is gebracht. VEMW miskent dit waar zij betoogt dat verweerder, nu de aanleg van gasaansluitingen reeds vergaand gestandaardiseerd was, bij gebreke van concrete factureringsinformatie over bestaande aansluitingen (van vóór 1 januari 2011) tot schattingen van de aanlegkosten aan de hand van gemiddelden had kunnen overgaan; uit dergelijke (al dan niet uit geaggregeerde gegevens afgeleide) informatie volgt immers niet welk bedrag een concrete netbeheerder aan een concrete afnemer bij wijze van meerlengtevergoeding in rekening heeft gebracht. De vergelijking met het door VEMW gememoreerde methodebesluit gaat niet op. Verweerder was in het kader van dit besluit gehouden om bij het ontbreken van exacte gegevens over de GAW van gasaansluitpunten tot een schatting daarvan (althans van de daarbij in aanmerking te nemen ontvangen vergoedingen) over te gaan, omdat verweerder verplicht is de toelaatbare eindkomsten voor een netbeheerder vast te stellen en de GAW daarbij een onmisbare factor is; niet kan gezegd worden dat verweerder op dezelfde wijze is gehouden voor bestaande aansluitingen in een restitutieregeling te voorzien.
Ook overigens heeft VEMW geen omstandigheden aangedragen die leiden tot twijfel over de juistheid van het gemotiveerde betoog van verweerder dat door een gebrek aan uniformiteit in de in het verleden gebruikte tarifering bij de verschillende netbeheerders het in concrete gevallen uiterst moeilijk zal blijken de daadwerkelijk gefactureerde/betaalde bedragen te achterhalen. De door VEMW ingeroepen restitutieregeling voor elektriciteitsaansluitingen werpt hierop geen ander licht, nu ook de TarievenCode Elektriciteit (TCE) in artikel 2.4.6 voor de restitutie aanknoopt bij het tarief dat de eerstaangeslotene voor de meerlengte destijds betaald heeft. Dit onderstreept dus veeleer de stelling van verweerder dat in de elektriciteitssector reeds langer op een uniforme(re) wijze werd gefactureerd, waardoor informatie over het betaalde meerlengtetarief wel voorhanden is. Het College acht het bestaan van serieuze uitvoeringsproblemen zoals door verweerder voor de gassector geschetst derhalve aannemelijk.
4.5.2 Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder bij weging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten bestaande aansluitingen van de restitutieregeling uit te sluiten. Dat verweerder ook tot een andere uitkomst had kunnen komen - zoals het door VEMW voorgestelde alternatief, waarbij het van door de afnemer over te leggen bewijsstukken omtrent de door hem betaalde meervergoeding afhangt of de netbeheerder tot restitutie dient over te gaan - maakt dat niet anders, nu ook aan dergelijke alternatieven haken en ogen zitten. Van strijd met het gelijkheidsbeginsel is het College daarbij niet gebleken, nu de genoemde uitvoeringsproblemen enkel bij bestaande, niet ook bij de nieuwe aansluitingen een rol spelen en daarmee een rechtens relevant onderscheid gegeven is.
4.6 Uit het voorgaande volgt dat het beroep van VEMW ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.