5 De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van het College, hangende beroep bij het College of hangende de beslissing op bezwaar indien van die beslissing beroep bij het College openstaat, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
5.2 Duidelijk is dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De intrekking van de chauffeurspas zal immers tot gevolg hebben dat verzoeker een belangrijk deel van zijn huidige werkzaamheden, te weten het vervoer van gehandicapten, niet meer zal mogen verrichten en zijn werkgever heeft reeds aangegeven dat hij bij handhaving van het bestreden besluit tot (gedeeltelijke) beëindiging van de arbeidsovereenkomst zal overgaan.
5.3 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of het besluit van 9 augustus 2012, waarbij verweerder de aan verzoeker verstrekte chauffeurspas heeft ingetrokken, naar voorlopig oordeel in rechte stand kan houden. Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.4 Met betrekking tot de bevoegdheid van verweerder om tot intrekking van de chauffeurspas over te gaan, volstaat naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter de vaststelling dat verweerder van verzoeker heeft verlangd opnieuw om afgifte van een VOG te verzoeken en dat verzoeker die VOG niet heeft overgelegd, zodat verweerder, op grond van artikel 10, derde lid, onder c van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputer (hierna: de Regeling) bevoegd is om de chauffeurspas in te trekken.
5.5 Evenals voorheen in het tot 1 oktober 2010 geldende artikel 77, tweede lid, aanhef en onder c Bp 2000 was bepaald, bepaalt artikel 10, derde lid, onder c van de Regeling thans dat de chauffeurskaart – waaronder in dit verband ook de chauffeurspas dient te worden verstaan, aangezien verweerder doende is alle chauffeurspassen te vervangen door chauffeurskaarten – kan worden ingetrokken. Zoals de voorzieningenrechter van het College onder de oude regeling reeds meerdere malen heeft overwogen – laatstelijk in de uitspraak van 9 december 2010, www.rechtspraak.nl, LJN BO7145 – dwingt de redactie van deze bepaling, ook indien de bestuurder niet (tijdig) een opnieuw aangevraagde VOG overlegt, verweerder niet zonder meer tot intrekking van een chauffeurspas.
Voorts heeft de voorzieningenrechter in de hiervoor bedoelde jurisprudentie reeds meerdere malen overwogen dat verweerder in het kader van de voorbereiding van het nemen van een dergelijk besluit aandacht dient te besteden aan de beantwoording van de vraag of er, ondanks het niet tijdig overgelegd zijn van een verklaring omtrent het gedrag niettemin, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, redenen zijn om niet tot intrekking over te gaan. Van een en ander blijkt echter niet uit het bestreden besluit: verweerder is tot intrekking van de chauffeurspas overgegaan om de enkele reden dat geen VOG van verzoeker is ontvangen.
5.6 Ter zitting is met verweerder besproken waaruit het risico voor de samenleving in het onderhavige geval bestaat. Verweerder heeft in dit verband, onder verwijzing naar het besluit van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie van 12 juli 2012, aangegeven dat het risico voornamelijk is gelegen in het feit dat verzoeker met zijn chauffeurspas niet alleen bij werkgever C, maar ook bij alle andere taxiondernemingen chauffeurs-werkzaamheden kan verrichten. Ten aanzien van de functie van taxichauffeur is blijkens het screeningsprofiel voor de taxibranche een risico aanwezig voor het welzijn en de veiligheid van passagiers. Er bestaat een verhoogde kan dat passagiers in aanraking komen met drugs(handel) en daarmee samenhangende criminele activiteiten. Opiumdelicten zijn dan ook, volgens verweerder, naar hun aard niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Voorts bestaat vanwege het vermogensdelict een risico voor de veiligheid en eigendommen van passagiers.
Naar voorlopig oordeel is in het onderhavige geval onvoldoende aandacht besteed aan het feit dat verzoeker niet als straattaxichauffeur werkzaam is, maar uitsluitend belast is met contractvervoer (gehandicapten). Voorts is in het kader van de voorbereiding van het bestreden besluit geen aandacht besteed aan de vraag of de hiervoor bedoelde risico’s mogelijk zouden kunnen worden ondervangen door het verstrekken aan verzoeker, in plaats van de huidige chauffeurspas, van een zogenoemde “chauffeurskaart onder beperkingen”, waarmee uitsluitend contactvervoer mag worden verricht.
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat een en ander in de bezwaarprocedure alsnog zal worden onderzocht. Verzoeker heeft voorts te kennen gegeven dat hij zo spoedig mogelijk een chauffeurskaart onder beperkingen zal aanvragen, als dit wellicht de oplossing kan vormen waarmee hij zijn werk kan blijven doen.
5.7 Naar voorlopig oordeel berust het bestreden besluit, gelet op hetgeen in 5.5 en 5.6 is overwogen, niet op een deugdelijke motivering, zoals vereist volgens artikel 3:46 Awb.
Gelet op hetgeen hiervoor in 5.6 is overwogen, kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat verweerder in het kader van de bezwaarprocedure zal terugkomen op het besluit van 9 augustus 2012 tot intrekking van de chauffeurspas dan wel aan verzoeker, op diens aanvraag, een chauffeurskaart onder beperkingen zal verstrekken. Onder deze omstandigheden is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek in na te melden zin dient te worden toegewezen.
5.8 De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder met toepassing van artikel 8:75 Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 874,-- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 437,-- en gewichtsfactor 1).