6. De beoordeling van het geschil
6.1 Het besluit van verweerster van 29 maart 2012 strekt tot wijziging van het bestreden besluit. Het beroep van Slotervaart wordt ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) mede geacht te zijn gericht tegen dit besluit van 29 maart 2012.
6.2 Het geschil zoals dat resteert na de tussenuitspraak van het College beperkt zich tot de looptijd van de in het budget van Slotervaart opgenomen AMS-component. Voor het College staat ter beoordeling of verweerster deze looptijd juist in het budget heeft verwerkt.
Voor zover Agis heeft betoogd dat verweerster bij het besluit van 29 maart 2012 ten onrechte de uitbreiding met 1,5 FTE medisch specialisten in 2000 in het budget van Slotervaart heeft aanvaard, overweegt het College het volgende. Met het besluit van 29 maart 2012, het beroep van Slotervaart dat geacht wordt mede tegen dit besluit te zijn gericht en de toelichting van Slotervaart op dit beroep van rechtswege in haar zienswijze van 27 april 2012, is de omvang van het resterende geschil begrensd. Slotervaart heeft uitsluitend de looptijd van de AMS-component bestreden. De procespositie van Agis die geen beroep tegen het besluit van 29 maart 2012 heeft ingesteld, maar die op voet van artikel 8:26, eerste lid, Awb tot het geding is toegelaten, brengt mee dat zij niet zelfstandig gronden voor de vernietiging van dit besluit kan aandragen. Gezien het voorgaande komt het College niet toe aan een beoordeling van voormeld betoog van Agis.
Voor zover Slotervaart op de nadere zitting van 16 augustus 2012 heeft aangevoerd dat bij de toekenning van 1,5 FTE medisch specialisten in 2000 in het budget ten onrechte niet is uitgegaan van het normbedrag van € 144.168,- per FTE overweegt het College het volgende. In het besluit van verweerster van 29 maart 2012 is vermeld op welke wijze voormelde correctie in het budget is berekend. Slotervaart heeft geen feiten en omstandigheden gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het voor haar redelijkerwijs niet mogelijk was eerder een grond ten aanzien van deze berekening in te dienen. Door de berekening pas op de nadere zitting aan de orde te stellen, hebben verweerster en Agis hierop bovendien niet op een passende wijze kunnen reageren.
Gezien het voorgaande ziet het College aanleiding de door Slotervaart op de nadere zitting aangevoerde beroepsgrond wegens strijd met de goede procesorde buiten beschouwing te laten bij de beoordeling van het geschil.
6.3 Het College stelt voorop dat de beleidsregel loonkosten medisch specialisten in dienstverband (I-492) geen regeling bevat voor een AMS-component in het budget na 2001. In artikel 4.2 van deze beleidsregel is slechts bepaald dat in 2001 geen aanpassing van de loonkosten plaatsvond, indien de ultimo 2000 in het budget opgenomen loonkosten hoger waren dan het aantal FTE in loondienst vermenigvuldigd met het bedrag van € 144.168. De voortzetting na 2001 van een AMS-component in het budget berust op de beleidslijn van verweerster dit onderdeel in het budget te continueren zolang daarover in het lokaal overleg overeenstemming bestond. Het College acht, zoals reeds in de tussenuitspraak is geoordeeld, deze beleidslijn op zichzelf genomen niet onredelijk.
Gelet op de gedingstukken staat voor het College vast dat de zorgverzekeraars (ook) in 2000 hebben ingestemd met besteding van een deel van de ‘artsenpot’ aan uitbreiding van de bij Slotervaart in loondienst zijnde specialisten. Daarmee staat eveneens vast dat Slotervaart gelet artikel 4.2 van voornoemde beleidsregel voor het budgetjaar 2001 aanspraak kon maken op een AMS-component. Voorts heeft verweerster naar het oordeel van het College terecht aan het ontbreken van aanwijzingen voor het tegendeel de conclusie verbonden dat de instemming van de zorgverzekeraars heeft ‘doorgewerkt’ tot en met het budgetjaar 2006, zodat Slotervaart tot en met dat jaar aanspraak heeft op de AMS-component. Het College volgt Slotervaart echter niet in haar stelling dat de onderhavige (deel)besteding van de niet als structureel aan te merken ‘artsenpot’, enkel en alleen omdat deze betrekking had op uitbreiding van de formatie, structureel tot het budget van Slotervaart is gaan behoren.
In het besluit van 29 maart 2012 heeft verweerster nader gemotiveerd dat zij uit de combinatie van de vaststellingsovereenkomst van 1 november 2006 en de brief van gemachtigde van verzekeraars van 24 november 2008 heeft kunnen afleiden dat er met ingang van 2007 in het lokaal overleg niet langer overeenstemming over de continuering van een AMS-component in het budget bestond. Hetgeen Slotervaart heeft aangevoerd geeft geen aanknopingspunt geeft voor het oordeel dat deze nadere motivering van verweerster niet deugdelijk kan worden geacht. Uit voormelde stukken, die in onderlinge samenhang moeten worden bezien, volgt naar het oordeel van het College in voldoende duidelijke mate dat de verzekeraars niet wensten dat uitgaven die voortvloeiden uit de feitelijke besteding van de ‘artsenpot’ na 2006 in het budget zouden worden voorgezet. In de gegeven omstandigheden is dit voldoende om aan te nemen dat de overeenstemming in het lokaal overleg over de continuering van de AMS-component vanaf 2007 als beëindigd moet worden beschouwd. Dat Slotervaart niet heeft ingestemd met de wens van de verzekeraars de AMS-component in het budget te beëindigen en dat een rechtvaardiging voor deze beëindiging ontbreekt - wat van deze omstandigheden ook zij - is in dit verband niet relevant. De overeenstemming in het lokaal overleg moet als beëindigd worden beschouwd, zodra één van de partijen, ongeacht de reden daarvoor, te kennen geeft de AMS-component niet te willen voorzetten.
6.4 Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die verweerster ertoe nopen af te wijken van de haar gevolgde beleidslijn over de voortzetting na 2001 van een AMS-component in het budget. Voor zover Slotervaart heeft gesteld dat zij door de beëindiging vanaf 2007 van de AMS-component in haar budget in een ongelijke en nadelige positie is gebracht ten opzichte van andere ziekenhuizen, overweegt het College dat door Slotervaart niet is gesteld noch aannemelijk is gemaakt dat vanaf 2007 de AMS-component in het budget van andere ziekenhuizen is voortgezet, ondanks het ontbreken van overeenstemming daarover in het lokaal overleg. De situatie van Slotervaart kan daarom niet op één lijn worden gesteld met de situatie van andere ziekenhuizen.
6.5 Gezien het voorgaande dient het beroep van Slotervaart dat mede geacht moet worden te zijn gericht tegen het besluit van 29 maart 2012 ongegrond te worden verklaard. Gelet op de tussenuitspraak van het College waarin is geconstateerd dat het bestreden besluit niet van een deugdelijke motivering is voorzien, bestaat aanleiding verweerster te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep. Deze kosten worden op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor de nadere zitting, met een wegingsfactor 1, tegen € 322,- per punt).