5. De beoordeling van het geschil
5.1 Partijen houdt verdeeld of appellante heeft voldaan aan de prealabele criteria van de Beleidsregel invulling bouwimpuls. Het College is van oordeel dat verweerster terecht heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is en dat appellante daarom niet in aanmerking komt voor bouwimpuls en overweegt daartoe het volgende.
5.2 De Beleidsregel invulling bouwimpuls maakt deel uit van een pakket maatregelen dat nodig werd geacht om bij te dragen aan een goed functionerende kredietmarkt. De betreffende beleidsregel heeft ten doel de terughoudendheid van banken om voor nieuwbouw of verbouw krediet te verlenen te overwinnen door financiële middelen waarin andere beleidsregels op zichzelf al voorzagen in de tijd naar voren te halen. In de Beleidsregel afschrijving is voorzien in de dekking van afschrijvingskosten op basis van de historische aanschafprijs alsook in de dekking van interimvoorzieningen tijdens de bouw. De bouwimpuls biedt dekking voor de post boekwaarde in 2009-2010 in plaats van gedurende de langere looptijd die uit de Beleidsregel afschrijving voortvloeit.
Overeenkomstig de in de brief van de staatssecretaris opgenomen verdelingsmethode kent de Beleidsregel invulling bouwimpuls een aantal prealabele criteria.
5.3 Gelet op de hiervoor genoemde doelstelling van de beleidsregel, kan de keuze van de staatssecretaris van VWS om de bouwimpulsmiddelen uitsluitend beschikbaar te stellen ten behoeve van bouwprojecten in de zorg, die stil lagen als gevolg van terughoudendheid van externe financiers bij het verstrekken van kredieten, niet onredelijk worden geacht. Van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen instellingen die voorafgaand aan de bouwimpuls financiering hebben kunnen verkrijgen en instellingen die geen financiering hebben verkregen, is derhalve geen sprake.
5.4 Vaststaat dat voor de vervangende nieuwbouw en renovatie op 18 augustus 2008 een financieringsovereenkomst tussen appellante en de Rabobank tot stand is gekomen. Uit de betreffende overeenkomst volgt niet dat het krediet is verleend onder de voorwaarde dat de aanvraag voor een bouwimpuls wordt gehonoreerd, zoals onderdeel 6.d.2 van de beleidsregel verlangt. Appellante beroept zich op de in het kader van de bezwaarprocedure door de financier afgegeven verklaring van 10 december 2009 en stelt dat indien de financier eerder bekend zou zijn geweest met het boekwaardeprobleem deze in 2008 geen, althans een financieringsovereenkomst met een andere strekking zou hebben gesloten. Dit gegeven, wat daarvan ook zij, laat naar het oordeel van het College onverlet dat de financiering in augustus 2008 is verleend onafhankelijk van eventuele gelden vanuit de bouwimpuls.
Het vorenoverwogene leidt het College tot de conclusie dat verweerster zich – mede in het licht van het doel en de strekking van de bouwimpuls – terecht op het standpunt heeft gesteld dat geen sprake is van een in het slop geraakt bouwproces als gevolg van een terughoudende opstelling van de financier en appellante niet voor toekenning van bouwimpuls in aanmerking komt. Het niet voldoen aan één van de prealabele criteria is een voldoende afwijzingsgrond van bouwimpuls aangezien voor toekenning cumulatief aan de prealabele criteria moet zijn voldaan.
5.5 Het beroep van appellante op het zorgvuldigheidsbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel wordt verworpen. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
Appellante heeft betoogd dat verweerster bij de afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet tot een ongegrondverklaring van het bezwaar van appellante heeft kunnen komen. Dit betoog faalt, nu uit hetgeen appellante heeft aangevoerd niet blijkt dat verweerster niet alle rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen heeft afgewogen, noch dat de voor appellante nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Het College is van oordeel dat verweerster in het bestreden besluit voldoende duidelijk heeft gemotiveerd waarom de aanvraag van appellante is afgewezen. Van strijd met het motiveringsbeginsel is geen sprake.
Het betoog dat het besluit in strijd zou zijn met het zorgvuldigheidsbeginsel is niet onderbouwd, zodat het College daaraan voorbij gaat.
5.6 Op grond van artikel 4:84 Awb dient een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel te handelen, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is naar het oordeel van het College evenmin gebleken.
5.7 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5.8 Voor een veroordeling in de proceskosten ziet het College geen aanleiding.