2. De beoordeling van het geschil
2.1 Appellante heeft subsidie aangevraagd voor de productie van hernieuwbare elektriciteit met een biomassaverbrandingsinstallatie. De vaste adviseur van appellante heeft de aanvraag ingediend op de eerste dag waarop deze subsidie kon worden aangevraagd, te weten op 1 september 2011. De aanvraag is ingediend via het (digitale) eLoket van verweerder en om 17.01 uur door verweerder ontvangen. Omdat in artikel 58, derde lid, van het Besluit (in de destijds geldende versie) was bepaald dat aanvragen die worden ontvangen op werkdagen na 17.00 uur of op andere dagen, worden aangemerkt als ontvangen op de eerstvolgende werkdag, heeft verweerder de aanvraag van appellante aangemerkt als ontvangen op 2 september 2011. Door de honorering van een aantal subsidie¬aanvragen die op 1 september 2011 waren ontvangen, was het subsidieplafond bereikt. Verweerder heeft de subsidieaanvraag van appellante daarom wegens budgetuitputting afgewezen. Appellante heeft zich in beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar tegen deze afwijzing.
2.2 In het bestreden besluit is verweerder tot de conclusie gekomen dat hij in de argumenten die in de bezwaarfase naar voren zijn gebracht geen aanleiding ziet om af te wijken van het bepaalde in artikel 58, derde lid, van het Besluit. Verweerder overweegt daartoe, kort gezegd, dat is gebleken dat het gereedmaken van de aanvraag volgens de adviseur van appellante ongeveer één uur duurt en dat verweerder op de betreffende dag (1 september 2011) om 15.13 aan deze adviseur een e-mail heeft verzonden dat de storing in de internetfaciliteit was verholpen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de adviseur van appellante zodoende voldoende tijd tot zijn beschikking heeft gehad om de aanvraag toch nog op 1 september 2011 vóór 17.00 uur door verweerder te laten ontvangen.
2.3 Appellante voert, samengevat, aan dat het de verantwoordelijkheid van verweerder is dat het eLoket naar behoren functioneert en dat hij, als dit niet het geval is, de nadelige gevolgen daarvan niet voor rekening van de aanvrager kan laten. Zo ook in dit geval, waarin appellantes adviseur alles in het werk heeft gesteld om de aanvraag tijdig in te dienen. Als gevolg van een storing in de internetfaciliteit van verweerder – die appellantes adviseur zelf bij verweerder heeft gemeld – is de aanvraag één minuut na 17.00 uur ontvangen. Verweerder had de aanvraag van appellante dan ook moeten aanmerken als ontvangen op 1 september 2011 en mee moeten laten doen met de loting tussen de aanvragen die op deze dag zijn ontvangen.
2.4 Het College stelt voorop dat niet in geschil is dat het beschikbare subsidieplafond (ruimschoots) zou worden overschreden door honorering van alle aanvragen die op 1 september 2011 zijn ontvangen. De volgorde van ontvangst van die aanvragen is dan ook bepaald door middel van loting. De aanvraag van appellante heeft niet meegedaan aan die loting omdat verweerder zich onder verwijzing naar artikel 58, derde lid, van het Besluit op het standpunt stelt dat die aanvraag op 2 september 2011 is ontvangen. Gezien de (letterlijke) tekst van die bepaling is verweerders standpunt juist.
2.5 Gelet op hetgeen in beroep is aangevoerd ziet het College zich gesteld voor de vraag of verweerder in redelijkheid het standpunt heeft kunnen innemen dat er geen aanleiding was om genoemde bepaling niet strikt toe te passen, aangezien appellante voldoende gelegenheid heeft gehad om haar aanvraag op 1 september 2011 vóór 17.00 uur in te dienen, opdat deze eveneens vóór dat tijdstip door verweerder zou zijn ontvangen. Het College beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
Vaststaat dat het door een storing bij het eLoket van verweerder op 1 september 2011 gedurende enkele uren (van 11.57 uur tot 14.48 uur) niet mogelijk is geweest om via dat loket aanvragen om SDE-subsidie in te dienen. Tevens staat vast dat verweerder die dag om 15.13 uur een e-mail aan de adviseur van appellante heeft verzonden met de mededeling dat de storing weer was verholpen. Vanaf het moment van deze mededeling had appellantes adviseur dus nog ongeveer één uur en drie kwartier om de aanvraag vóór 17.00 uur in te dienen.
Uit de stukken blijkt dat het invullen van een aanvraag en het gereedmaken daarvan voor verzending (bijvoegen bijlagen, controleren gegevens, ondertekenen) in de ervaring van de adviseur van appellante ongeveer een uur in beslag nam en dat deze daar in dit geval ongeveer drie kwartier over heeft gedaan. Het standpunt van verweerder dat appellante met het hiervoor genoemde tijdsbestek van één uur en drie kwartier voldoende gelegenheid heeft gehad om haar aanvraag op 1 september 2011 vóór 17.00 uur door verweerder te laten ontvangen, acht het College in zoverre niet onredelijk.
Appellante heeft erop gewezen dat haar adviseur op die dag van 15.00 tot 16.00 uur in bespreking was en dat deze de e-mail van verweerder dat de storing was verholpen eerst om 16.15 uur heeft gelezen. Deze omstandigheid dient naar het oordeel van het College voor rekening en risico van appellante te blijven. Hierbij neemt het College mede in aanmerking dat, zoals door verweerder ter zitting desgevraagd is toegelicht en door appellante niet is weersproken, de storing bij het eLoket alleen in de weg stond aan het verzenden van de aanvraag en niet aan het invullen en gereed maken daarvan. Voor de adviseur van appellante was het dus ook gedurende de storing nog steeds mogelijk om de aanvraag in te vullen en gereed te maken voor verzending, zodat deze daarna alleen nog maar verzonden behoefde te worden. Uit gegevens van verweerder (die door appellante niet zijn weersproken) kan worden afgeleid dat de adviseur van appellante om 16.54 uur een "nieuwe" aanvraag heeft aangemaakt en ingevuld, deze heeft voorzien van bijlagen en heeft ondertekend. Deze aanvraag heeft verweerder om 17:01:18 uur ontvangen. Gelet hierop heeft verweerder in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat er geen beletsel was om de aanvraag, ondanks de storing bij het eLoket, tijdig vóór 17.00 uur in te dienen.
Het behoeft geen betoog dat het niet hebben kunnen meeloten voor SDE-subsidie voor appellante een grote tegenvaller is, ook al staat niet vast dat appellante subsidie zou hebben gekregen. Wil haar vergistingsinstallatie voldoende rendement opleveren dan is appellante mogelijk in belangrijke mate afhankelijk van subsidies. Aan de andere kant kan er niet aan worden voorbijgegaan dat het grote belang van tijdige indiening (dat wil zeggen op 1 september 2011 vóór 17.00 uur) voor appellante duidelijk moet zijn geweest.
2.6 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.