ECLI:NL:CBB:2012:BY1527

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/340
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van spoedbestuursdwang bij verwaarlozing van een hond met een gebroken voorpoot

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 oktober 2012 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, de houder van de hond Pablo, en de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. De zaak betreft de toepassing van spoedbestuursdwang door de Staatssecretaris, die op 24 november 2011 de hond in bewaring heeft genomen vanwege verwaarlozing. De hond had een gebroken voorpoot en had dringend medische zorg nodig, maar de eigenaar had nagelaten om tijdig adequate behandeling te regelen. De hond was op 19 november 2011 aangereden en had sindsdien pijn en letsel opgelopen. De eigenaar had weliswaar een dierenarts geraadpleegd, maar had de noodzakelijke vervolgbehandeling op 24 november afgezegd.

Het College oordeelde dat de Staatssecretaris bevoegd was om bestuursdwang toe te passen, gezien de spoedeisendheid van de situatie. De eigenaar had de hond vijf dagen met een onbehandelde gebroken poot laten rondlopen, wat leidde tot onnodig lijden. De conclusie was dat de eigenaar de nodige zorg had onthouden, wat in strijd is met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De eigenaar betwistte niet dat de hond medische zorg nodig had, maar stelde dat hij binnen zijn mogelijkheden had gehandeld. Het College oordeelde echter dat de eigenaar onvoldoende had ingezien dat onmiddellijke behandeling noodzakelijk was.

De uitspraak bevestigde dat de toepassing van spoedbestuursdwang gerechtvaardigd was en dat de eigenaar niet in aanmerking kwam voor terugkeer van de hond, aangezien hij niet de eigenaar was maar slechts de houder. De hond werd uiteindelijk teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar, die de hond herplaatste. Het beroep van de eigenaar werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/340 18 oktober 2012
11201 Gezondheids- en welzijnswet voor dieren
Bestuursdwang
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: mr. E.T.J. van Dalen, advocaat te Groningen,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.A. Diephuis, werkzaam bij verweerder.
1. De procedure
Appellant heeft bij brief van 23 maart 2012, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 5 maart 2012.
Bij dit besluit heeft verweerder ongegrond verklaard het bezwaar van appellant tegen een besluit van 28 december 2011, waarbij verweerder de beslissing tot het toepassen van spoedbestuursdwang op 24 november 2011 door het in bewaring nemen van één hond (Pablo) op schrift heeft gesteld.
Bij brief van 29 mei 2012 heeft verweerder een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
Bij beslissing van 5 juni 2012 heeft de meervoudige kamer de zaak verwezen naar een enkelvoudige kamer.
Op 5 september 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is daar niet in persoon verschenen, maar is vertegenwoordigd door mr. P.T. Huisman, kantoorgenoot van mr. Van Dalen. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. Diephuis.
2. De grondslag van het geschil
2.1 In de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (hierna: Gwd) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“Artikel 36
1. Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(….)
3. Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
(…)
Artikel 106
Onze Minister is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gestelde verplichtingen.”
In de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald:
“ Artikel 5:21
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
(...)
Artikel 5:31
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekend gemaakt.”
2.2 Op grond van de stukken en het onderzoek ter zitting zijn in deze zaak de volgende feiten en omstandigheden voor het College komen vast te staan.
- Op zaterdag 19 november 2011, omstreeks 18:00 uur, is de hond (Pablo) aangereden. Het was appellant, als houder van de hond, blijkens een proces-verbaal van verhoor van appellant van 24 november 2011 op dat moment direct duidelijk dat de hond gewond was en zijn voorpoot had gebroken.
- Appellant heeft diezelfde avond dierenarts C geconsulteerd, die de hond heeft onderzocht en pijnstillers heeft meegegeven voor het weekend. Nadat C de hond op maandag 21 november 2011 opnieuw had onderzocht en röntgenfoto’s had gemaakt, bleek deze een gecompliceerde breuk in de elleboog van de linkervoorpoot te hebben. C adviseerde appellant om met de hond naar een daartoe uitgeruste kliniek te gaan.
- Op 24 november 2011, omstreeks 16:00 uur, is via de politie bij verweerder een melding binnengekomen over een hond met een gebroken voorpoot. Diezelfde dag, omstreeks 18:45 uur, is door verweerder spoedbestuursdwang toegepast door de hond mee te voeren en op te slaan. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
- De hond is op 24 november 2011, omstreeks 19:30 uur, onderzocht door de dierenarts D. Uit het proces-verbaal van verhoor van D van 24 november 2011, bijlage bij het Toezicht rapport, blijkt het volgende:
“(…) Ik zag dat de hond kreupelde (…) zijn linker voorpoot niet gebruikte (…) zijn poot iets optrok en de poot niet meer gebruikte in zijn normale gang. (…) Naar mijn mening had de hond op dat moment al functieverlies van de voorpoot. (…) Aan de hand van röntgenfoto’s kon ik zien dat de voorpoot gebroken was. Ik zag een fractuur waarbij de punt van de elleboog afgebroken was. (…) Indien de eigenaar van deze hond op maandag 21 november 2011 na vaststelling van het door mij genoemde letsel door de behandelend dierenarts van maandag 21 nvember 2011 is doorverwezen naar een tweedelijns zorg en de eigenaar is vervolgens vanaf die maandag 21 november 2011 niet met de hond naar een dierenarts gegaan, dan is naar mij mening deze hond vanaf dat moment de nodige zorg onthouden. Door het niet eerder aanbieden van deze hond bij een 2de lijns dierenarts is de kans op een succesvolle operatie met als doel het behouden van de linkervoorpoot nagenoeg onmogelijk geworden. Tengevolge van het niet direct aanbieden voor behandeling neemt de kans op artrose en functie uitval heel snel toe. De kans op functioneel herstel neemt daardoor snel af. De ernst van de kreupelheid was reden om onmiddellijk nader onderzoek naar de oorzaak van deze kreupelheid in te stellen. Uit dat onderzoek op donderdag 24 november 2011, omstreeks 19:30 uur, bleek mij onomstotelijk dat een behandeling van deze hond noodzakelijk was.”
- Op 25 november 2011 is de hond in de opslag door een andere dierenarts onderzocht. Deze constateert in zijn dierenartsverklaring dat de linkervoorpoot was gebroken en dat de hond eerder daaraan had moeten worden geholpen. De voorpoot is nog dezelfde dag geamputeerd.
- De toepassing van bestuursdwang op 24 november 2011 heeft verweerder bij besluit van 28 december 2011 op schrift gesteld.
- Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
- Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit van 5 maart 2012 genomen.
3. Het standpunt van verweerder
Verweerder stelt zich op het standpunt dat appellant zonder redelijk doel de gezondheid van de hond heeft benadeeld, door de hond vanaf 19 november tot en met 24 november 2011 (vijf volle dagen) met een niet adequaat behandelde gebroken poot te laten rondlopen. Het toedienen van pijnstillers is volgens verweerder geen adequate behandeling van een gebroken poot. Appellant heeft ook het gebod overtreden om hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen. Hij heeft een afgesproken veterinaire behandeling op 24 november 2011 afgezegd. Daarmee is het lijden van de hond onnodig verlengd. Bovendien is door het uitblijven van adequate behandeling van de voorpoot de kans verkeken dat die behouden zou blijven. Indien verweerder niet zou hebben ingegrepen, had appellant het lijden van de hond laten voortduren tot 28 november 2011. Appellante heeft niet alle zeilen bijgezet om de hond de nodige zorg te verlenen en miskende dat de hond zonder uitstel hulp behoefde. Het resultaat daarvan is een ernstige schending van het dierenwelzijn. Niets in de artikelen 36 en 37 Gwd wijst er volgens verweerder op dat “willens en wetens” of opzet een vereiste is, aldus verweerder.
Bij het besluit om bestuursdwang toe te passen, speelde ook een rol dat redelijkerwijs niet met appellant gecommuniceerd kon worden. Gelet op zijn afwerende houding kon met hem niet worden afgesproken dat hij de hond onverwijld adequate veterinaire zorg zou laten verlenen. Er was geen enkel zicht op dat appellant zelf op de kortste termijn de overtreding zou beëindigen. Een minder ingrijpende maatregel was niet mogelijk. Een operatie zonder verder uitstel was alles wat nodig was, en appellant zorgde daar niet voor. Er is niet méér gedaan dan wat appellant allang had behoren te doen. Onder die omstandigheden was het naar de mening van verweerder gerechtvaardigd dat met spoed bestuursdwang toegepast is en de hond werd meegevoerd en opgeslagen om hem te laten opereren en verzorgen.
4. Het standpunt van appellant
Appellant heeft – kort samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd.
Appellant betwist niet dat de hond onverwijld adequate medische zorg nodig had. Hij stelt zich op het standpunt dat hij binnen de (financiële) mogelijkheden die hem ten dienste stonden alles heeft gedaan om dat te bewerkstelligen. Hij is direct naar de dierenarts gegaan en heeft pijnstillers laten toedienen. Omdat een behandeling ter behoud van de voorpoot van de hond ca. € 2.000,- zou gaan kosten, is door appellant van alles geprobeerd om dat bedrag bij elkaar te krijgen en is ook gezocht of die behandeling voor een lager bedrag kon worden uitgevoerd. Met het oog daarop heeft appellant de gemaakte afspraak voor 24 november bij een dierenarts, om de voorpoot van Pablo te amputeren (hetgeen slechts € 200 zou kosten) afgezegd. Appellant is van mening dat hij niet opzettelijk en doelbewust verzorging van de hond achterwege heeft gelaten.
Er was volgens appellant wel degelijk zicht op dat de overtreding op de kortst mogelijke termijn zou worden beëindigd, omdat een vriend uit het buitenland inmiddels bereid was hem geld te lenen. Daar zat hij nog op te wachten, aldus appellant. Verweerder had bij appellant moeten informeren naar de stand van zaken, alvorens tot bestuursdwang over te gaan. Appellant kan zich daarnaast niet vinden in de stelling van verweerder dat met hem niet kon worden gecommuniceerd.
Appellant is voorts van mening dat verweerder zonder overleg en/of zijn toestemming de hond heeft teruggegeven aan de eigenaar, E, waarna de hond is herplaatst bij een derde. Op die manier heeft verweerder bewerkstelligd dat de hond niet meer bij hem kan terugkeren.
5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder de bevoegdheid toekwam om bestuursdwang toe te passen, en of de situatie dermate spoedeisend was dat geen begunstigingstermijn behoefde te worden gegeven. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2 Niet in geschil is dat de hond, na de aanrijding op 19 november 2011, diergeneeskundige verzorging nodig had aan de gebroken linkervoorpoot. Appellant heeft, terwijl hij wist én hem was medegedeeld door een dierenarts dat de hond die verzorging nodig had, deze tot en met 24 november 2011 niet verleend. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat hij de hond de nodige verzorging heeft onthouden.
Voorts staat vast dat de hond vijf dagen met deze gebroken linkervoorpoot rondgelopen heeft. De (eerste) dierenarts heeft de hond weliswaar pijnstillers gegeven, maar dat was enkel voor het weekend. Niet vast is komen te staan dat de hond ook daarna nog (vanaf maandag 21 november 2011 tot en met donderdag 24 november 2011) pijnstillers kreeg. Aannemelijk is dan ook dat de hond op z’n minst enkele dagen pijn heeft geleden aan de linkervoorpoot. Daarnaast blijkt uit de verklaring van dierenarts D, die de hond op 24 november 2011 heeft onderzocht, dat de kans op genezing dan wel het behouden van de linkervoorpoot nagenoeg onmogelijk was geworden door het onthouden van de nodige verzorging. Die conclusie werd bevestigd door de dierenartsverklaring van de dierenarts, die de hond op 25 november 2011 in de opvang heeft onderzocht en tot onmiddellijke amputatie van de gebroken voorpoot is overgegaan. Gelet op het voorgaande is voldoende vast komen te staan dat appellant de gezondheid en het welzijn van de hond heeft benadeeld.
Het voorgaande betekent dat appellant de artikelen 36 en 37 Gwd overtreden heeft. Anders dan appellant stelt, is voor overtreding van deze artikelen geen opzet vereist. Dat appellant – naar eigen zeggen – alles in het werk heeft gesteld om de hond te laten behandelen aan de linkervoorpoot, doet aan de constatering dat sprake is van overtreding van de Gwd dan ook niet af.
Verweerder was bevoegd handhavend op te treden en daartoe bestuursdwang toe te passen.
5.3 Uit de verklaringen van de verschillende dierenartsen volgt dat op in ieder geval 24 november 2011 een onmiddellijke diergeneeskundige behandeling van de linkervoorpoot noodzakelijk was (en in opvang ook heeft plaatsgevonden door middel van amputatie op 25 november 2011), maar eigenlijk al eerder had moeten plaatsvinden.
Vast staat dat, alvorens de hond door verweerder in bewaring werd genomen, appellant een afspraak op 24 november 2011 voor behandeling van de linkervoorpoot van de hond (op het laatste moment) had afgezegd. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van appellant van 24 november 2011 heeft appellant verklaard dat “(...) een amputatie uitgesteld kan worden en geen haast heeft. In feite kan ik dat zelf ook”. Daaruit leidt het College af dat appellant de spoedeisendheid en ernst van de situatie kennelijk onvoldoende inzag en niet voldoende onderkende dat de diergeneeskundige behandeling van de linkervoorpoot van de hond al meerdere dagen onverwijld noodzakelijk was.
Dat appellant – naar eigen zeggen – de intentie had op een later moment eventueel een duurdere behandeling toe te laten passen (operatie ter behoud van de voorpoot), maakt dat niet anders. Daarmee staat geenszins vast dat appellant ten tijde van het toepassen van spoedbestuursdwang er zelf zorg voor zou dragen dat de linkervoorpoot van de hond onverwijld op enige wijze behandeld zou worden, terwijl dat op dat moment (al langere tijd) geboden was.
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder de situatie op 24 november 2011 terecht als dermate spoedeisend heeft aangemerkt dat een begunstigingstermijn niet behoefde te worden gegeven.
5.4 Voor zover appellant betoogt dat verweerder ten onrechte de hond niet aan hem heeft teruggegeven, overweegt het College dat appellant niet de eigenaar maar – op grond van een adoptieovereenkomst met de eigenaar van de hond E – de houder was van de hond was. Appellant heeft niet gereageerd op de mededeling van verweerder de hond vrij te geven en de kosten inzake de toepassing van bestuursdwang zijn ook niet door hem voldaan. Deze kosten zijn door de eigenaar voldaan, waarna de hond door verweerder aan die eigenaar is overgedragen. Pas nadat de hond is overgedragen aan de eigenaar en door die bij een derde is herplaatst, heeft appellant te kennen gegeven de hond toch terug te willen. Ter zitting is overigens gebleken dat de adoptieovereenkomst van E met appellant is opgezegd.
5.5 Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt het College tot de slotsom dat het beroep niet slaagt en derhalve ongegrond dient te worden verklaard.
5.6 Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
6. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, in tegenwoordigheid van mr. P.H. Broier als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2012.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. P.H. Broier