5. De beoordeling van het geschil
5.1 Aan de orde is de vraag of verweerder de bevoegdheid toekwam om bestuursdwang toe te passen, en of de situatie dermate spoedeisend was dat geen begunstigingstermijn behoefde te worden gegeven. Daartoe overweegt het College als volgt.
5.2 Niet in geschil is dat de hond, na de aanrijding op 19 november 2011, diergeneeskundige verzorging nodig had aan de gebroken linkervoorpoot. Appellant heeft, terwijl hij wist én hem was medegedeeld door een dierenarts dat de hond die verzorging nodig had, deze tot en met 24 november 2011 niet verleend. Daarmee is voldoende vast komen te staan dat hij de hond de nodige verzorging heeft onthouden.
Voorts staat vast dat de hond vijf dagen met deze gebroken linkervoorpoot rondgelopen heeft. De (eerste) dierenarts heeft de hond weliswaar pijnstillers gegeven, maar dat was enkel voor het weekend. Niet vast is komen te staan dat de hond ook daarna nog (vanaf maandag 21 november 2011 tot en met donderdag 24 november 2011) pijnstillers kreeg. Aannemelijk is dan ook dat de hond op z’n minst enkele dagen pijn heeft geleden aan de linkervoorpoot. Daarnaast blijkt uit de verklaring van dierenarts D, die de hond op 24 november 2011 heeft onderzocht, dat de kans op genezing dan wel het behouden van de linkervoorpoot nagenoeg onmogelijk was geworden door het onthouden van de nodige verzorging. Die conclusie werd bevestigd door de dierenartsverklaring van de dierenarts, die de hond op 25 november 2011 in de opvang heeft onderzocht en tot onmiddellijke amputatie van de gebroken voorpoot is overgegaan. Gelet op het voorgaande is voldoende vast komen te staan dat appellant de gezondheid en het welzijn van de hond heeft benadeeld.
Het voorgaande betekent dat appellant de artikelen 36 en 37 Gwd overtreden heeft. Anders dan appellant stelt, is voor overtreding van deze artikelen geen opzet vereist. Dat appellant – naar eigen zeggen – alles in het werk heeft gesteld om de hond te laten behandelen aan de linkervoorpoot, doet aan de constatering dat sprake is van overtreding van de Gwd dan ook niet af.
Verweerder was bevoegd handhavend op te treden en daartoe bestuursdwang toe te passen.
5.3 Uit de verklaringen van de verschillende dierenartsen volgt dat op in ieder geval 24 november 2011 een onmiddellijke diergeneeskundige behandeling van de linkervoorpoot noodzakelijk was (en in opvang ook heeft plaatsgevonden door middel van amputatie op 25 november 2011), maar eigenlijk al eerder had moeten plaatsvinden.
Vast staat dat, alvorens de hond door verweerder in bewaring werd genomen, appellant een afspraak op 24 november 2011 voor behandeling van de linkervoorpoot van de hond (op het laatste moment) had afgezegd. Blijkens het proces-verbaal van verhoor van appellant van 24 november 2011 heeft appellant verklaard dat “(...) een amputatie uitgesteld kan worden en geen haast heeft. In feite kan ik dat zelf ook”. Daaruit leidt het College af dat appellant de spoedeisendheid en ernst van de situatie kennelijk onvoldoende inzag en niet voldoende onderkende dat de diergeneeskundige behandeling van de linkervoorpoot van de hond al meerdere dagen onverwijld noodzakelijk was.
Dat appellant – naar eigen zeggen – de intentie had op een later moment eventueel een duurdere behandeling toe te laten passen (operatie ter behoud van de voorpoot), maakt dat niet anders. Daarmee staat geenszins vast dat appellant ten tijde van het toepassen van spoedbestuursdwang er zelf zorg voor zou dragen dat de linkervoorpoot van de hond onverwijld op enige wijze behandeld zou worden, terwijl dat op dat moment (al langere tijd) geboden was.
Gelet op het voorgaande is het College van oordeel dat verweerder de situatie op 24 november 2011 terecht als dermate spoedeisend heeft aangemerkt dat een begunstigingstermijn niet behoefde te worden gegeven.
5.4 Voor zover appellant betoogt dat verweerder ten onrechte de hond niet aan hem heeft teruggegeven, overweegt het College dat appellant niet de eigenaar maar – op grond van een adoptieovereenkomst met de eigenaar van de hond E – de houder was van de hond was. Appellant heeft niet gereageerd op de mededeling van verweerder de hond vrij te geven en de kosten inzake de toepassing van bestuursdwang zijn ook niet door hem voldaan. Deze kosten zijn door de eigenaar voldaan, waarna de hond door verweerder aan die eigenaar is overgedragen. Pas nadat de hond is overgedragen aan de eigenaar en door die bij een derde is herplaatst, heeft appellant te kennen gegeven de hond toch terug te willen. Ter zitting is overigens gebleken dat de adoptieovereenkomst van E met appellant is opgezegd.
5.5 Al hetgeen hiervoor is overwogen, brengt het College tot de slotsom dat het beroep niet slaagt en derhalve ongegrond dient te worden verklaard.
5.6 Voor een veroordeling in de proceskosten of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.