ECLI:NL:CBB:2012:BY1541

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 oktober 2012
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 10/351
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • R.F.B. van Zutphen
  • J.H.W. de Planque
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toeslagrechten en nationale reserve in het bestuursrecht

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 18 oktober 2012, staat de vraag centraal of de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie terecht de toeslagrechten van appellant aan de nationale reserve heeft laten vervallen. Appellant, die in 2006 als starter werd aangemerkt, had beroep ingesteld tegen een besluit van 4 maart 2010, waarin zijn bezwaar tegen het Overzicht Geregistreerde toeslagrechten van 28 december 2009 ongegrond werd verklaard. De zaak kwam ter zitting op 5 oktober 2011, waar partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden.

De kern van het geschil betreft de onderbenutting van de toeslagrechten van appellant in 2007. De Staatssecretaris stelde dat appellant zijn toeslagrechten niet had benut, wat leidde tot verval van deze rechten aan de nationale reserve, conform artikel 42, achtste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Appellant betwistte dit en voerde aan dat er sprake was van een kennelijke fout in zijn aanvraag om bedrijfstoeslag voor 2007, die het gevolg was van een misverstand over de status van zijn toeslagrechten.

Het College oordeelde dat de Staatssecretaris terecht had besloten de toeslagrechten aan de nationale reserve toe te voegen, omdat appellant in 2007 geen gebruik had gemaakt van zijn rechten. Het College benadrukte dat de voorwaarden van de nationale reserve van toepassing waren op de aan appellant toegekende toeslagrechten, en dat deze rechten onmiddellijk aan de nationale reserve moesten worden toegevoegd indien zij niet jaarlijks werden benut. De uitspraak concludeert dat het beroep van appellant ongegrond wordt verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 10/351 18 oktober 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
gemachtigde: C,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie, verweerder,
gemachtigde: mr. drs. M.G. Fikken, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 12 april 2010, bij het College binnengekomen op 14 april 2010, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 maart 2010.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant tegen het Overzicht Geregistreerde toeslagrechten van 28 december 2009.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend en de op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden.
Op 5 oktober 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden en tevens appellant in persoon aanwezig was.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In geschil is of verweerder de toeslagrechten van appellant genummerd * en ** terecht wegens onderbenutting aan de nationale reserve heeft laten vervallen bij het besluit zoals vervat in het Overzicht geregistreerde toeslagrechten van 28 december 2009.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit het bezwaar van appellant ongegrond verklaard en hiertoe - samengevat weergegeven - het volgende overwogen. Appellant is bij de vaststelling van zijn toeslagrechten in 2006 aangemerkt als starter, omdat hij in de referentieperiode (2000-2002) is aangevangen met zijn landbouwbedrijf. Dit betekent dat voor alle op zijn naam vastgestelde toeslagrechten de voorwaarden van de nationale reserve gelden, waaronder het vereiste om toeslagrechten gedurende vijf jaren jaarlijks zelf te benutten. Appellants bedrijfstoeslag voor 2007 is echter op € 0,- vastgesteld. Dit besluit staat thans in rechte vast, omdat appellant geen beroep heeft ingesteld in die procedure en daarnaast een verzoek om herziening van dit besluit is afgewezen. Ook het laatstgenoemde besluit staat in rechte vast. Gebleken is dan ook dat appellant in 2007 beide genoemde toeslagrechten niet heeft benut, zodat deze ingevolge artikel 42, achtste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 weer aan de nationale reserve dienden te worden toegevoegd.
Verweerder stelt verder dat appellants betoog over een kennelijke fout in de aanvraag om bedrijfstoeslag voor 2007 niet aan de orde is in de onderhavige beroepsprocedure. Dit geldt evenzeer voor appellants argument dat verweerder zou hebben toegezegd om zijn besluit op die aanvraag te herzien. Daarbij merkt verweerder ten overvloede op dat de toezegging behelsde dat hij het genoemde besluit zou herzien, indien de uitspraak van het College over de vaststelling van appellants bedrijfstoeslag voor 2006 hiertoe aanleiding zou geven. Dit was echter niet het geval.
2.3 Appellant voert - samengevat weergegeven - aan dat de beide toeslagrechten ten onrechte aan de nationale reserve zijn vervallen in het bestreden besluit. Ten onrechte is verweerder in het bestreden besluit uitgegaan van de niet-benutting van appellants toeslagrechten in 2007. Deze toeslagrechten zijn appellant in 2006 toegekend met speciale voorwaarden (het toeslagrecht met nummer **) en voorwaarden uit de nationale reserve (het toeslagrecht met nummer *). Door een fout in de Gecombineerde opgave 2006, waarbij appellant deze toeslagrechten heeft opgegeven met grond, zijn deze toeslagrechten veranderd in één gewoon toeslagrecht en 0,33 toeslagrecht met voorwaarden uit de nationale reserve. Het was appellant ten tijde van de aanvraag om bedrijfstoeslag in 2007 echter niet bekend dat hij niet meer beschikte over toeslagrechten met speciale voorwaarden. Pas in de tweede helft van 2007 heeft verweerder appellant hierover geïnformeerd. Dit heeft geleid tot een kennelijke fout in appellants aanvraag om bedrijfstoeslag voor 2007. Appellant heeft verweerder verzocht om herziening van het besluit op die aanvraag, maar verweerder heeft dit verzoek geweigerd. Verweerder heeft zich daarbij niet gehouden aan zijn toezegging om dit besluit te herzien naar aanleiding van de uitspraak van het College over de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2006. Appellant verzoekt het College primair om het besluit tot vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2007 te herzien, zodat alsnog benutting van de betreffende toeslagrechten voor het jaar 2007 wordt gerealiseerd en zij niet aan de nationale reserve kunnen vervallen.
Subsidiair stelt appellant dat het toeslagrecht **, dat hij verkreeg op basis van zijn referentieperiode, een normaal toeslagrecht is dat pas kan vervallen nadat dit gedurende drie jaren onbenut is gebleven.
2.4.1 Het College stelt voorop dat verweerders besluit dat strekt tot weigering om terug te komen van de vaststelling van appellants bedrijfstoeslag voor 2007 in de onderhavige procedure niet aan de orde is. Verweerder heeft in een afzonderlijk besluit beslist op dit verzoek van appellant en dit besluit is inmiddels in rechte komen vast te staan. Ditzelfde geldt voor het besluit tot vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2007. Aan het primaire verzoek van appellant komt het College daarom niet toe. Dit betekent tevens dat het College voor de vraag of appellant zijn toeslagrechten heeft benut in 2007 dient uit te gaan van het besluit tot vaststelling van de bedrijfstoeslag voor 2007, dat niet tot uitbetaling van de beide in geding zijnde toeslagrechten heeft geleid.
2.4.2 Ingevolge artikel 42, achtste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad wordt een toeslagrecht dat is verleend met gebruikmaking van de nationale reserve en dat niet elk jaar van de vijfjaarlijkse periode wordt gebruikt onmiddellijk weer aan de nationale reserve toegevoegd.
Artikel 8 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie bepaalt dat voor de toepassing van dat artikel onder “ongebruikt toeslagrecht” wordt verstaan een toeslagrecht waarvoor tijdens de in de eerste alinea bedoelde periode geen betaling is verleend. Toeslagrechten waarvoor een aanvraag is ingediend die gepaard gaan met een geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EG) nr. 796/2004 worden als gebruikt beschouwd.
2.4.3 Niet in geschil is dat appellant zijn bedrijf in 2002 is gestart en dat hij door verweerder als starter is aangemerkt. Anders dan appellant stelt, betekent dit dat ook het toeslagrecht met nummer ** is verstrekt onder de voorwaarden van de nationale reserve. Voor beide toeslagrechten geldt daarom dat deze ingevolge artikel 42, achtste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 onmiddellijk weer aan de nationale reserve worden toegevoegd, indien zij niet elk jaar van de vijfjaarlijkse periode worden gebruikt.
Het College oordeelt dat, gelet op het gestelde in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 795/2004, appellant beide toeslagrechten niet heeft gebruikt in 2007, zodat verweerder deze ingevolge artikel 42, achtste lid, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 terecht aan de nationale reserve heeft toegevoegd.
2.5 Gelet op het voorgaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.
3. De beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. R.F.B. van Zutphen en mr. J.H.W. de Planque, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 18 oktober 2012.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld