5 De beoordeling van het geschil
5.1 Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie juncto artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van het College, hangende beroep bij het College of hangende de beslissing op bezwaar indien van die beslissing beroep bij het College openstaat, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Voorzover in deze uitspraak een oordeel wordt gegeven over de rechtmatigheid van het bestreden besluit, is sprake van een voorlopig oordeel dat het College niet bindt in een eventuele bodemprocedure.
5.2 Duidelijk is dat verzoeker een spoedeisend belang heeft bij het treffen van een voorlopige voorziening. De intrekking van de chauffeurspas heeft immers tot gevolg dat verzoeker niet meer als taxichauffeur werkzaam zal kunnen zijn.
5.3 Ter beoordeling van de voorzieningenrechter staat of het besluit van 5 oktober 2012, waarbij verweerder de aan verzoeker verstrekte chauffeurspas met ingang van 8 oktober 2012 heeft ingetrokken, naar voorlopig oordeel in rechte stand kan houden. Hieromtrent overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
5.4 De voorzieningenrechter kan verzoeker niet volgen in zijn bewering dat hij door de verwijzing naar een verouderde (tot 1 oktober 2011 geldende) versie van het Bp 2000 in zodanige verwarring is gebracht, dat hem niet duidelijk was om welke reden van hem werd verlangd een nieuwe VOG aan te vragen. In de artikelen 76 en 77 Bp 2000 (oud) was vermeld dat indien de Minister vermoedt dat de bestuurder van een auto waarmee taxivervoer wordt verricht, niet meer voldoet aan (onder meer) de eisen voor het afgeven van een VOG, de Minister kan verlangen dat die bestuurder opnieuw om afgifte van een VOG verzoekt, alsmede dat bij de aanvraag voor een chauffeurspas (onder meer) een VOG wordt overgelegd die niet ouder is dan twee maanden. Anders dan verzoeker meent zijn deze artikelen met ingang van 1 oktober 2011 niet van een nieuwe tekst voorzien, zij zijn komen te vervallen.
Overigens acht de voorzieningenrechter het onzorgvuldig dat verweerder in het bestreden besluit verwijst naar bepalingen die reeds sedert ruim een jaar niet meer bestaan. De voorzieningenrechter gaat er echter vanuit dat deze omissie, zoals de gemachtigde van verweerder heeft verklaard, in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld.
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat uit de tekst van het bestreden besluit en de daaraan voorafgaande brieven van verweerder van 4 juli en 17 augustus 2012 voldoende duidelijk blijkt dat van verzoeker wordt verlangd een nieuwe VOG over te leggen omdat uit informatie van de Inspectie Leefomgeving en Transport is gebleken dat verzoeker mogelijk niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG.
In bezwaar heeft verzoeker enerzijds aangegeven dat hij meent dat de Minister in bezwaar dient aan te geven op welke informatie de Inspectie Leefomgeving en Transport zich heeft gebaseerd, anderzijds heeft hij aangegeven dat de VOG hem is geweigerd omdat hij wordt verdacht van verboden wapenbezit. Uit een en ander volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat verzoeker heeft kunnen begrijpen dat het vermoeden van de Minister dat hij niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG is gebaseerd op de door hemzelf genoemde strafrechtelijke procedure. Overigens heeft verweerder in het kader van de onderhavige voorlopige voorzieningsprocedure een rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport van 29 juni 2012 overgelegd, waaruit blijkt dat de twijfels over de betrouwbaarheid van verzoeker inderdaad zijn gebaseerd op een proces-verbaal betreffende overtreding van de Wet wapens en munitie.
5.5 Gelet op voormeld rapport van de Inspectie Leefomgeving en Transport heeft de Minister in redelijkheid kunnen vermoeden dat verzoeker niet meer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een VOG, zodat de Minister op grond van artikel 82, zesde lid, Bp 2000 bevoegd was om van verzoeker te verlangen dat hij een nieuwe VOG zou overleggen. Nu verzoeker die VOG niet heeft overgelegd is verweerder voorts op grond van artikel 10, derde lid, onder c van de Regeling gebruik boordcomputer en boordcomputer (hierna: de Regeling) bevoegd om de chauffeurspas in te trekken.
5.6 Evenals voorheen in het tot 1 oktober 2010 geldende artikel 77, tweede lid, aanhef en onder c Bp 2000 was bepaald, bepaalt artikel 10, derde lid, onder c van de Regeling dat de chauffeurskaart – waaronder in dit verband ook de chauffeurspas dient te worden verstaan, aangezien verweerder doende is alle chauffeurspassen te vervangen door chauffeurskaarten – kan worden ingetrokken. Zoals de voorzieningenrechter van het College reeds meerdere malen heeft overwogen dwingt de redactie van deze bepaling, ook indien de bestuurder niet (tijdig) een opnieuw aangevraagde VOG overlegt, verweerder niet zonder meer tot intrekking van een chauffeurspas.
Voorts heeft de voorzieningenrechter in de hiervoor bedoelde jurisprudentie reeds meerdere malen overwogen dat verweerder in het kader van de voorbereiding van het nemen van een dergelijk besluit aandacht dient te besteden aan de beantwoording van de vraag of er, ondanks het niet tijdig overgelegd zijn van een verklaring omtrent het gedrag niettemin, gelet op de bijzondere omstandigheden van het geval, redenen zijn om niet tot intrekking over te gaan. In het bestreden besluit is hierop echter niet ingegaan. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat ook deze omissie in de beslissing op bezwaar zal worden hersteld.
5.7 In het verweerschrift heeft verweerder gesteld dat het feit dat verzoeker door het intrekken van de chauffeurspas zijn werkzaamheden niet meer kan uitoefenen en als gevolg daarvan wellicht in financiële problemen komt te verkeren, hoe vervelend die situatie voor verzoeker ook is, niet als een bijzondere omstandigheid is te bestempelen, aangezien dit voor elke chauffeur geldt wiens pas wordt ingetrokken. Verweerder is van mening dat voldoende met de situatie van verzoeker rekening is gehouden door hem uiteindelijk ruim drie maanden de tijd te geven voor het overleggen van een VOG.
5.8 Naar voorlopig oordeel zijn de door verzoeker aangevoerde omstandigheden niet aan te merken als bijzondere omstandigheden die verweerder ertoe zouden moeten nopen om, ondanks het niet (tijdig) overgelegd zijn van een VOG, het besluit tot intrekking van de chauffeurspas te herroepen.
Gelet op het voorgaande ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat evenmin aanleiding.