2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
2.2 Verzoekster is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft besloten de concessie aan Qbuzz te verlenen. Onder verwijzing naar de gronden van haar bezwaren heeft zij uiteengezet dat en waarom dat besluit in de bodemprocedure niet in stand zou moeten worden gelaten.
Met het verzoek om voorlopige voorziening wil zij voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat, in die zin dat het voorliggende besluit onrechtmatig blijkt, maar niet meer tijdig vóór ingang van de concessieperiode een rechtmatig besluit kan worden genomen, waarbij voldoende tijd resteert voor een deugdelijke voorbereiding van de, mogelijk dan aan haar te verlenen, concessie. Het mag, aldus verzoekster niet zo zijn dat verweerder en Qbuzz nu hangende de procedure een zodanige feitelijke situatie in het leven roepen op grond waarvan zij zullen beargumenteren dat er aan hun belangen bij handhaving van het besluit tot concessieverlening extra gewicht moet worden toegekend. Door dat soort argumenten wenst verzoekster niet te worden benadeeld.
Daarom heeft verzoekster grote behoefte aan duidelijkheid over de rechtmatigheid van het besluit tot concessieverlening, ook al is dat op korte termijn slechts een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. Verzoekster prefereert dit laatste boven een spoedige beslissing op haar bezwaar.
Qbuzz heeft in dit verband uiteengezet dat zij uiterlijk 1 februari 2013 autobussen moet bestellen, zodat die nog tijdig aan haar kunnen worden geleverd. Ook zij heeft derhalve belang bij duidelijkheid omtrent de rechtmatigheid van het concessiebesluit en heeft daarom op maximale voortvarendheid aan de zijde van het College aangedrongen.
2.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van onverwijlde spoed, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op dit moment niet, althans onvoldoende, sprake. Daartoe neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder heeft bericht dat nog in december 2012 een hoorzitting naar aanleiding van verzoeksters bezwaar zal plaatsvinden en dat eind januari 2013 een beslissing op bezwaar volgt.
De voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding te veronderstellen dat dat traject niet zal worden gerealiseerd. Daarmee zal echter niet de door verzoekster en Qbuzz zozeer gewenste duidelijkheid zijn verkregen, omdat die beslissing zich op zichzelf weer leent voor het instellen van beroep.
Die duidelijkheid kan – zeker door middel van de procedure van versnelde behandeling, als bedoeld in artikel 8:52, eerste lid, van de Awb – alsdan spoedig worden geschapen door een uitspraak van het College in de bodemprocedure.
Dat het besluit van 8 oktober 2012, geplaatst tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene, thans reeds zulke grote, hun schaduw vooruitwerpende gevolgen zou hebben voor verzoekster dat de beslissing op bezwaar niet zou kunnen worden afgewacht, is niet voldoende aannemelijk geworden. Onvoldoende is komen vast te staan dat bij de onmiddellijke uitvoering van dat besluit dermate urgente belangen op het spel staan dat die reeds thans, onverwijld, zo adequaat mogelijk moeten worden gediend.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, als zijnde kennelijk ongegrond, dient te worden afgewezen.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.