ECLI:NL:CBB:2012:BZ2013

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1078
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening inzake openbaar vervoerconcessie in regio Utrecht

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 december 2012 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoekster, OV Regio Utrecht B.V., had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van het Bestuur Regio Utrecht, dat op 8 oktober 2012 de openbaar vervoerconcessie voor de regio Utrecht had verleend aan Qbuzz B.V. voor de periode van 8 december 2013 tot een nader te bepalen datum in december 2023. Verzoekster vorderde een voorlopige voorziening om te voorkomen dat er een onomkeerbare situatie zou ontstaan, mocht het besluit in de bodemprocedure onrechtmatig blijken te zijn.

De voorzieningenrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er op dat moment onvoldoende sprake was van onverwijlde spoed, zoals vereist volgens artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter wees erop dat er een hoorzitting gepland stond in december 2012 en dat er eind januari 2013 een beslissing op bezwaar zou volgen. Dit betekende dat de procedure in gang was gezet en dat er geen acute noodzaak was om een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond was en wees het verzoek af. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat daarvoor geen grond bestond. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige procedure en de afweging van belangen in bestuursrechtelijke geschillen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Voorzieningenrechter
AWB 12/1078 11 december 2012
14911 Wet personenvervoer 2000
Concessie voor openbaar vervoer
Uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak van:
OV Regio Utrecht B.V.. te Den Haag, verzoekster,
gemachtigde: mr. J.F. van Nouhuys, advocaat te Rotterdam,
tegen
het dagelijks bestuur van het Bestuur Regio Utrecht, verweerder,
gemachtigde: mr. G. Verberne, advocaat te Amsterdam.
Waaraan voorts als partij deelneemt:
Qbuzz B.V., te Utrecht (hierna: Qbuzz),
gemachtigde: mr. P.F.C. Heemskerk, advocaat te Utrecht.
1. De procedure
Bij besluit van 8 oktober 2012 heeft verweerder besloten de openbaar vervoerconcessie Tram en Bus regio Utrecht (hierna: de concessie) voor de periode 8 december 2013 tot een nader te bepalen datum in december 2023 te verlenen aan Qbuzz.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 2 november 2012 op nader aan te voeren gronden bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn bij brief van 19 november 2012 kenbaar gemaakt.
Tevens heeft verzoekster bij brief van 19 november 2012, bij het College ingekomen op dezelfde dag, de voorzieningenrechter van het College verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 22 november 2012 heeft de voorzieningenrechter het verzoek van Qbuzz om als derde partij aan het geding deel te nemen ingewilligd.
Bij griffiersbrief van 27 november 2012, per fax verzonden, is verzoekster, samengevat weergegeven, gevraagd aan te geven waarin thans de spoedeisende omstandigheden voor het treffen van een voorlopige voorziening bestaan.
Bij brief 27 november 2012 heeft Qbuzz een reactie ingediend op deze brief.
Verzoekster heeft bij brief van 3 december 2012 een reactie ingediend op de brief van
27 november 2012.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie in verbinding met artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Artikel 8:83, derde lid, Awb, gelezen in samenhang met het eerste lid, bepaalt dat de voorzieningenrechter, indien de voorzieningenrechter kennelijk onbevoegd is of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond, uitspraak kan doen zonder zitting.
2.2 Verzoekster is van oordeel dat verweerder ten onrechte heeft besloten de concessie aan Qbuzz te verlenen. Onder verwijzing naar de gronden van haar bezwaren heeft zij uiteengezet dat en waarom dat besluit in de bodemprocedure niet in stand zou moeten worden gelaten.
Met het verzoek om voorlopige voorziening wil zij voorkomen dat er een onomkeerbare situatie ontstaat, in die zin dat het voorliggende besluit onrechtmatig blijkt, maar niet meer tijdig vóór ingang van de concessieperiode een rechtmatig besluit kan worden genomen, waarbij voldoende tijd resteert voor een deugdelijke voorbereiding van de, mogelijk dan aan haar te verlenen, concessie. Het mag, aldus verzoekster niet zo zijn dat verweerder en Qbuzz nu hangende de procedure een zodanige feitelijke situatie in het leven roepen op grond waarvan zij zullen beargumenteren dat er aan hun belangen bij handhaving van het besluit tot concessieverlening extra gewicht moet worden toegekend. Door dat soort argumenten wenst verzoekster niet te worden benadeeld.
Daarom heeft verzoekster grote behoefte aan duidelijkheid over de rechtmatigheid van het besluit tot concessieverlening, ook al is dat op korte termijn slechts een voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter. Verzoekster prefereert dit laatste boven een spoedige beslissing op haar bezwaar.
Qbuzz heeft in dit verband uiteengezet dat zij uiterlijk 1 februari 2013 autobussen moet bestellen, zodat die nog tijdig aan haar kunnen worden geleverd. Ook zij heeft derhalve belang bij duidelijkheid omtrent de rechtmatigheid van het concessiebesluit en heeft daarom op maximale voortvarendheid aan de zijde van het College aangedrongen.
2.3 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is van onverwijlde spoed, als bedoeld in artikel 8:81 van de Awb op dit moment niet, althans onvoldoende, sprake. Daartoe neemt de voorzieningenrechter in aanmerking dat verweerder heeft bericht dat nog in december 2012 een hoorzitting naar aanleiding van verzoeksters bezwaar zal plaatsvinden en dat eind januari 2013 een beslissing op bezwaar volgt.
De voorzieningenrechter ziet thans geen aanleiding te veronderstellen dat dat traject niet zal worden gerealiseerd. Daarmee zal echter niet de door verzoekster en Qbuzz zozeer gewenste duidelijkheid zijn verkregen, omdat die beslissing zich op zichzelf weer leent voor het instellen van beroep.
Die duidelijkheid kan – zeker door middel van de procedure van versnelde behandeling, als bedoeld in artikel 8:52, eerste lid, van de Awb – alsdan spoedig worden geschapen door een uitspraak van het College in de bodemprocedure.
Dat het besluit van 8 oktober 2012, geplaatst tegen de achtergrond van het hiervoor overwogene, thans reeds zulke grote, hun schaduw vooruitwerpende gevolgen zou hebben voor verzoekster dat de beslissing op bezwaar niet zou kunnen worden afgewacht, is niet voldoende aannemelijk geworden. Onvoldoende is komen vast te staan dat bij de onmiddellijke uitvoering van dat besluit dermate urgente belangen op het spel staan dat die reeds thans, onverwijld, zo adequaat mogelijk moeten worden gediend.
2.4 De voorzieningenrechter komt tot de conclusie dat het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen, als zijnde kennelijk ongegrond, dient te worden afgewezen.
2.5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
6. De beslissing
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus gewezen door mr. R.R.Winter, in tegenwoordigheid van mr. N.W.A. Verrijt als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 december 2012.
w.g. R.R. Winter w.g. N.W.A. Verrijt