ECLI:NL:CBB:2012:BZ2570

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 december 2012
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/935
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken inzake bedrijfstoeslag en ontvankelijkheid

In deze zaak heeft appellant, A, beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Economische Zaken, waarbij zijn bezwaar tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 ongegrond is verklaard. Het besluit, dat op 4 oktober 2011 is genomen, volgde op een eerdere beslissing van 7 april 2011, waarin de bedrijfstoeslag van appellant werd vastgesteld op € 20.888,96, gebaseerd op 37,54 beschikbare toeslagrechten en een geconstateerde oppervlakte van 37,54 hectare. Appellant betwistte de uitsluiting van bepaalde percelen van subsidiabiliteit, die volgens hem wel degelijk landbouwactiviteiten mogelijk maakten.

Tijdens de zitting op 16 maart 2012 heeft appellant zijn standpunt toegelicht, terwijl de Staatssecretaris zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, mr. M.A.G. van Leeuwen. De kern van het geschil draait om de vraag of appellant procesbelang heeft, aangezien de ontvankelijkheid van het beroep afhankelijk is van de mogelijkheid om een wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit na te streven. Het College overweegt dat in eerdere zaken procesbelang werd aangenomen, maar dat de situatie in 2010 anders was. Landbouwers waren geïnformeerd over gewijzigde meetmethoden en hadden de kans om hun opgaven aan te passen.

Het College concludeert dat appellant geen procesbelang heeft, omdat een vergroting van de geconstateerde oppervlakte door de in geding zijnde percelen niets zou toevoegen aan de reeds vastgestelde toeslagrechten. Daarom wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, met mr. C.M. Leliveld als griffier, op 5 december 2012.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
Zesde enkelvoudige kamer
AWB 11/935 5 december 2012
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak in de zaak van:
A, te B, appellant,
tegen
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder,
gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen, werkzaam bij verweerders Dienst Regelingen.
1. Het procesverloop
Appellant heeft bij brief van 31 oktober 2011, bij het College ingekomen op 3 november 2011, beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 4 oktober 2011, waarbij verweerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 7 april 2011 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: de Regeling) vastgesteld.
Verweerder heeft de gedingstukken en een verweerschrift ingediend.
Op 16 maart 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is in persoon verschenen en verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
2. Overwegingen
2.1 Met het formulier “Gecombineerde opgave 2010” heeft appellant onder meer om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht, en hiervoor 21 percelen met een totale oppervlakte van 41.24 ha. opgegeven. Bij het primaire besluit van 7 april 2011 heeft verweerder de bedrijfstoeslag voor 2010 vastgesteld. Het toegekende bedrag is
€ 20.888,96. Bij die vaststelling is verweerder uitgegaan van 37,54 beschikbare toeslagrechten en een definitieve (geconstateerde) oppervlakte van 37.54 ha. Bij het nu bestreden besluit heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen ongegrond verklaard.
2.2 Hetgeen appellant in beroep aanvoert komt hierop neer dat verweerder de percelen met de volgnummers 8 en 19 tot en met 21 ten onrechte als niet-subsidiabele landbouwgrond heeft aangemerkt. Volgens appellant gaat het om grasland en betreft het een dijk met twee rijen bomen en een fietspad. Anders dan verweerder stelt kunnen daarop wel degelijk landbouwactiviteiten worden ontplooid. Deze percelen zijn dan ook ten onrechte buiten beschouwing gelaten.
2.3 Als vereiste voor de ontvankelijkheid van het beroep geldt dat met het beroep enigerlei wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden. Bij gebreke daarvan moet het beroep wegens het ontbreken van procesbelang niet-ontvankelijk worden verklaard. Verweerder heeft tijdens de behandeling van het beroep ter zitting, onder verwijzing naar soortgelijke beroepsprocedures, de vraag aan de orde gesteld of er sprake is van procesbelang. Het College overweegt dienaangaande, mede onder verwijzing naar de uitspraak van 26 september 2012, nr. AWB 11/595, LJN: BY0527, als volgt.
2.4.1 In alle geschillen over de gemeten oppervlakten die betrekking hadden op besluiten betreffende de bedrijfstoeslag over het jaar 2009 heeft het College procesbelang aangenomen. Daarbij is van belang geacht dat verweerder eerst een voorschotbeslissing heeft genomen op basis van de bij hem bekende gegevens, en pas daarna onderzoek heeft verricht naar de juiste oppervlakte van de opgegeven percelen. Als bij dat onderzoek een kleinere oppervlakte werd vastgesteld dan bij de voorschotbeslissing was aangenomen, werd wel berekend wat de consequenties waren voor het recht op uitbetaling van toeslagrechten, maar werd, conform de tevoren uitgestippelde lijn, van terugvordering van een eventueel teveel uitbetaald bedrag afgezien. Verweerder heeft deze werkwijze gevolgd om landbouwers de gelegenheid te geven om de nieuwe meetresultaten (onder meer in bezwaarprocedures) ter discussie te stellen, en om te voorkomen dat landbouwers bij de besluitvorming inzake de toeslagrechten over het jaar 2010 plotseling geconfronteerd zouden worden met gewijzigde opvattingen over de (juiste wijze van vaststelling van de) oppervlakte van hun percelen, met mogelijk direct sancties vanwege een onjuiste opgave. Ook met het oog op de mestwetgeving had deze werkwijze het voordeel dat landbouwers de tijd kregen om onder ogen te zien wat de gevolgen waren van verweerders nieuwe benadering, en dat eventuele onjuistheden - anders dan in bezwaar- of beroepsprocedures tegen reeds opgelegde sancties - ter discussie gesteld kon worden.
2.4.2 Kort gezegd kwam het er op neer, dat een besluit waarbij de uitbetaling van toeslagrechten werd toegekend, als voorschotbesluit werd aangemerkt, ten einde bij een tweede besluit, dat dan als definitieve toekenningsbeslissing werd aangeduid, een wijziging in de motivering te kunnen aanbrengen. Die wijziging zou pas in de daarop volgende jaren soms belangrijke gevolgen voor de uitbetaling van toeslagrechten kunnen hebben, maar in die jaren slechts met het risico dat financieel ingrijpende sancties worden opgelegd en in stand gelaten, in rechte kunnen worden aangevochten. In die situatie heeft het College procesbelang aangenomen. Immers, niet ontkend kon worden dat het in een volgend jaar uitlokken van een voor beroep vatbaar besluit door het indienen van een aanvraag of het uitrijden van mest op basis van een eigen opvatting over de oppervlakte van percelen, om op die wijze verweerders benadering van het meten van oppervlakten te kunnen aanvechten, een onevenredig belastende weg zou zijn.
2.4.3 In het jaar 2010 is niet een vergelijkbare onverwachte wijziging in de meetmethoden aangebracht. Landbouwers zijn geïnformeerd over de gewijzigde meetmethoden en hebben zich inmiddels op de resultaten van verweerders nieuwe benadering kunnen instellen. Voorts hebben zij de gelegenheid gekregen om eventuele aanpassingen in de Gecombineerde opgave aan te brengen. Dit betekent dat het normale vereiste voor ontvankelijkheid, namelijk dat met het beroep enigerlei wijziging van het rechtsgevolg van het bestreden besluit nagestreefd moet worden, onverkort van toepassing is.
2.5 In deze procedure geldt als uitgangspunt dat appellant 37,54 toeslagrechten heeft met een totale waarde van € 22.270,61. Met toepassing van de hier verder niet ter discussie staande modulatiekorting heeft verweerder bij het bestreden besluit het totale beschikbare gedrag aan bedrijfstoeslag uitgekeerd omdat 37.54 ha geconstateerd was. Een vergroting van de door verweerder gemeten oppervlakte door ook de in geding zijnde percelen 8 en 19 tot en met 21 mee te tellen zou daaraan niets kunnen toevoegen. Gelet hierop is bij appellant geen sprake van enig te honoreren procesbelang. Daarmee is niet gezegd dat de discussie over de door verweerder (niet) als landbouwgrond aangemerkte oppervlakte voor appellant ook in 2010 niet een groot belang kan hebben, maar dat is geen belang, waarover het College in een beroepsprocedure tegen een besluit inzake de vaststelling van de over het jaar 2010 uit te betalen bedrijfstoeslag uitspraak kan doen.
2.6 Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is het College niet gebleken.
3. Beslissing
Het College verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. C.M. Leliveld als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 5 december 2012.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld