ECLI:NL:CBB:2012:CA2125

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
19 december 2012
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/249
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke heffingszaak

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 19 december 2012, is het beroep van appellanten, een maatschap en anderen, gericht tegen een besluit van het Productschap Tuinbouw, behandeld. Het beroep was ingesteld tegen een besluit van 10 januari 2012, waarin de bezwaren van appellanten tegen opgelegde heffingen over de jaren 2005 tot en met 2007 gegrond waren verklaard. De heffingen werden gerestitueerd en er werd een proceskostenvergoeding toegekend. Appellanten waren het niet eens met de hoogte van de toegekende proceskostenvergoeding en stelden dat voor elk van de vijf ingediende bezwaren afzonderlijk een vergoeding op zijn plaats was, wat zou resulteren in een totaal van vijf punten.

Het College heeft vastgesteld dat de bezwaren die als samenhangende zaken zijn beschouwd, gericht zijn tegen nagenoeg identieke besluiten en op vergelijkbare gronden zijn gemaakt. De bezwaren waren echter niet nagenoeg gelijktijdig ingediend, wat volgens appellanten vereist is op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het College oordeelde dat de tijdsperiode tussen de ingediende bezwaren, maximaal zes weken, voldoende was om te concluderen dat er sprake was van nagenoeg gelijktijdig ingediende bezwaren. Hierdoor was de proceskostenvergoeding die door verweerder was toegekend, correct.

Het College verklaarde het beroep tegen het besluit van 10 januari 2012 gegrond, maar vernietigde enkel de beslissing over de proceskostenvergoeding. Het beroep tegen het besluit van 8 juni 2012 werd ongegrond verklaard. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van €874,-- en diende verweerder het griffierecht van €310,-- aan appellanten te vergoeden.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 12/249 19 december 2012
4000 Heffing
Uitspraak in de zaak van:
Maatschap A, te B, en anderen, appellanten,
gemachtigde: mr. G.P. van Malkenhorst, werkzaam bij M&P/Bakkerberaad te Utrecht
tegen
het Productschap Tuinbouw, verweerder,
gemachtigde: mr. Th. Keizer, werkzaam bij verweerder
1. Het procesverloop
Bij brief van 20 februari 2012, bij het College binnengekomen op dezelfde datum, hebben appellanten beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 10 januari 2012.
Bij dit besluit heeft verweerder de bezwaren van appellanten gericht tegen opgelegde heffingen over de jaren 2005 tot en met 2007, naar aanleiding van uitspraken van het College van 26 augustus 2011 en 7 oktober 2011, gegrond verklaard, de opgelegde heffingen gerestitueerd en een proceskostenvergoeding toegekend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Daarnaast heeft zij op 8 juni 2012 een nieuw besluit genomen, waarbij gedeeltelijk tegemoet is gekomen aan het beroep van appellanten. Appellanten hebben een reactie gegeven.
Op 17 oktober 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij gemachtigden van partijen zijn verschenen.
2. De beoordeling van het geschil
2.1 In geschil is nog uitsluitend de hoogte van de door verweerder toegekende proceskostenvergoeding. Ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) komen, voor zover hier van belang, voor vergoeding in aanmerking de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Voor vaststelling van het bedrag gelden de in de bijlage bij dat besluit opgenomen tarieven. In artikel 3 van het Besluit is bepaald dat samenhangende zaken worden beschouwd als één zaak. Onder samenhangende zaken wordt verstaan gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig door een of meer belanghebbenden tegen nagenoeg identieke besluiten op vergelijkbare gronden gemaakte bezwaren of ingestelde beroepen. Uit de bijlage bij het Besluit volgt dat aan een bezwaarschrift 1 punt wordt toegekend, ter waarde van €437,--. Voor samenhangende zaken geldt dat voor 4 of meer zaken het bedrag vermenigvuldigd wordt met de factor 1,5. Zijn het er minder dan 4 dan is de vermenigvuldigingsfactor 1.
2.2 De in totaal 5 gegrond verklaarde bezwaren zijn ingediend op 3 december 2008, 19 februari 2008, 1 april 2008 en 15 januari 2009. Verweerder stelde zich aanvankelijk op het standpunt dat alle bezwaren samenhangende zaken zijn in de zin van het Besluit en kende daarom 1 punt toe, vermenigvuldigd met 1,5 nu het 4 of meer zaken betrof. Bij besluit van 8 juni 2012 heeft verweerder de proceskostenvergoeding herzien, in die zin dat in totaal 3 punten zijn toegekend. Voor een bezwaar gemaakt op 3 december 2008 is 1 punt toegekend. Een ander bezwaar van 3 december 2008 wordt door verweerder beschouwd als samenhangend met het bezwaar van 15 januari 2009 en de bezwaren gemaakt op 19 februari en 1 april 2008 worden ook als samenhangende zaken beschouwd. Daarvoor zijn nog 2 punten zijn toegekend. Appellanten stellen zich op het standpunt dat voor alle bezwaren afzonderlijk een proceskostenvergoeding op zijn plaats was en dat dus 5 punten hadden moeten worden toegekend.
2.3 Niet in geschil is dat de bezwaren die als samenhangende zaken zijn beschouwd gericht zijn tegen nagenoeg identieke besluiten en op vergelijkbare gronden zijn gemaakt. Appellanten stellen echter dat er geen sprake is van bezwaren die nagenoeg gelijktijdig zijn ingediend, zoals ook vereist is op grond van het Besluit. Het College stelt vast dat tussen de als samenhangende zaken beschouwde bezwaren steeds een periode van maximaal zes weken zit. Naar het oordeel van het College is in een dergelijk geval sprake van nagenoeg gelijktijdig ingediende bezwaren in de zin van het Besluit. De conclusie is dat het toegekende bedrag aan proceskosten in het besluit van 8 juni 2012 juist is.
2.4 Met het besluit van 8 juni 2012 is verweerder deels tegemoet gekomen aan het beroep van appellanten. Het College verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 10 januari 2012 gegrond, uitsluitend voor zover het ziet op de daarin toegekende proceskostenvergoeding. Het beroep tegen het besluit van 8 juni 2012 wordt ongegrond verklaard.
2.5 Nu verweerder deels tegemoet is gekomen aan het beroep van appellanten acht het College termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van appellanten in verband met de door de gemachtigde van appellanten verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit worden deze vastgesteld op €874,-- (een punt voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het verschijnen ter zitting in een zaak van gemiddeld gewicht).
3. De beslissing
Het College;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 10 januari 2012 gegrond;
- vernietigt het besluit van 10 januari 2012, uitsluitend voor zover het ziet op de daarin toegekende
proceskostenvergoeding;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 8 juni 2012 ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van €874,-- (zegge achthonderdvierenzeventig
euro);
- bepaalt dat verweerder aan appellanten het griffierecht van €310,-- (zegge: driehonderdtien euro) vergoedt.
Aldus gewezen door mr. C.J. Waterbolk in tegenwoordigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2012.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. A.G.J. van Ouwerkerk