ECLI:NL:CBB:2013:116

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2013
Publicatiedatum
12 september 2013
Zaaknummer
AWB 09/1373
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van restitutie voor uitvoer van vleesconserven door Taste Original Food Concepts B.V.

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 juli 2013 uitspraak gedaan in het beroep van Taste Original Food Concepts B.V. tegen een besluit van het Productschap Vee en Vlees. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van 30 september 2009, waarin de eerder toegekende restitutie voor de uitvoer van vleesconserven werd ingetrokken en teruggevorderd. Dit besluit volgde op een boekhoudkundige controle die had plaatsgevonden in 1995, waaruit bleek dat de appellante onterecht restitutie had ontvangen. De controle was uitgevoerd door de Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, en leidde tot de conclusie dat de appellante andere restitutiecodes had moeten gebruiken, wat resulteerde in een lager restitutietarief.

Tijdens de zittingen op 30 maart 2011 en 29 juni 2012 zijn de gemachtigden van beide partijen verschenen. De appellante voerde aan dat de restitutiecodes die zij had gebruikt correct waren en dat verweerder ten onrechte niet de juiste analysemethode had toegepast. Het College oordeelde echter dat deze beroepsgrond geen doel trof en verwees naar eerdere uitspraken in samenhangende zaken.

Het College constateerde ook dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak was overschreden, zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase. Dit leidde tot de beslissing om het onderzoek te heropenen met betrekking tot de gevraagde schadevergoeding voor de overschrijding van de redelijke termijn. Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, maar heropende het onderzoek voor de schadevergoeding.

De uitspraak benadrukt de complexiteit van douanerecht en de verantwoordelijkheden van zowel de appellante als de verweerder in het kader van restituties voor landbouwproducten. De zaak illustreert ook de lange duur van bestuursrechtelijke procedures en de impact daarvan op de betrokken partijen.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 09/1373 17 juli 2013
7200
Uitspraak in de zaak van:
Taste Original Food Concepts B.V.(voorheen: Boekos B.V.), te Boekel,
gemachtigden: mr. N.J. Helder en mr. G. Danilović, beiden advocaat te Amsterdam,
tegen
het
Productschap Vee en Vlees, te Zoetermeer,
gemachtigde: mr. B.M.J. Kloppenburg en M.H. Makkinje, beiden werkzaam bij verweerder.

1.De procedure

Appellante heeft beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 30 september 2009, kenmerk JZ/bk/jk/09.00102979.
Bij dit besluit heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante gericht tegen een besluit van 28 april 1998, kenmerk 402149
.Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder aan appellante toegekende restitutie voor de uitvoer van vleesconserven ingetrokken en teruggevorderd.
Verweerder heeft verweer gevoerd.
Op 30 maart 2011 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen. Nadien is het onderzoek heropend. Aan partijen is bij griffiersbrief gevraagd hun standpunten te kennen te geven over bij het College gerezen vragen. Partijen hebben hierop schriftelijk gereageerd.
Op 29 juni 2012 heeft een tweede zitting plaatsgehad, waarbij de gemachtigden van partijen zijn verschenen.

2.De aanleiding van het geschil

Appellante heeft verweerder om toekenning van restituties verzocht ter zake van uitvoer van door haar geproduceerde vleesconserven. Een deel van de gevraagde restitutie heeft verweerder aan appellante toegekend. Nadien heeft bij appellante een boekhoudkundige controle plaatsgevonden, de zogeheten '4045‑controle', op grond van Verordening (EG) nr. 4045/89 van de Raad van 21 december 1989 inzake de door de Lid-Staten uit te voeren controles op de verrichtingen in het kader van de financieringsregeling van de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw en houdende intrekking van Richtlijn 77/435/EEG (hierna: Verordening 4045/89). Deze controle werd uitgevoerd door de Algemene Inspectiedienst van het toenmalige Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij (hierna: AID). Op basis van het daarover opgemaakte controleverslag met verslagnummer 1761/95/0065, gedateerd 29 september 1995, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de reeds betaalde restitutie ten onrechte is toegekend. Volgens verweerder had appellante voor de vleesconserven destijds andere restitutiecodes moeten vermelden. Voor vleesconserven onder die andere restitutiecodes is voor een deel een lager en voor een ander deel geen restitutietarief vastgesteld.
Op basis van dit standpunt heeft verweerder het besluit tot intrekking en terugvordering genomen (hierna tezamen: het terugvorderingsbesluit). Het besluit ziet op restitutie die is verleend op aangiften ten uitvoer in het jaar 1993
.Bij het besluit heeft verweerder verleende restitutie ingetrokken en het restitutiebedrag van
f930,17 teruggevorderd.
Bij de beslissing op bezwaar heeft verweerder dat besluit gehandhaafd.

3.Algemeen rechtskader

3.1
Met ingang van 1 augustus 2008 zijn de Algemene douanewet en de Aanpassingswet Algemene douanewet (hierna: Aanpassingswet) in werking getreden. Ingevolge artikel XLVI, aanhef en onder b, van de Aanpassingswet is de In- en uitvoerwet ingetrokken. Ingevolge artikel XLVII, aanhef en onder a, van de Aanpassingswet, voor zover hier van belang, blijven de bij artikel XLVI ingetrokken wetten, alsmede de daarop berustende bepalingen - met inbegrip van bepalingen van overgangsrecht - van toepassing zoals zij golden voor de inwerkingtreding van deze wet voor zover zij betrekking hebben op de rechten bij uitvoer waarvan de feiten die aanleiding geven tot het ontstaan van de verschuldigdheid van die rechten bij uitvoer zich hebben voorgedaan vóór de dag van inwerkingtreding van deze wet. Nu de beslissing op bezwaar ziet op feiten van vóór 1 augustus 2008, is terecht toepassing gegeven aan de In- en uitvoerwet en de daarop berustende bepalingen.
3.2
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een beleidsterrein, waarop de bevoegdheid is verdeeld tussen de Europese Unie en de lidstaten. De controles op de landbouwers en andere marktdeelnemers worden in beginsel uitgeoefend overeenkomstig de nationale regels. Unierechtelijke bepalingen strekken er voornamelijk toe de kaders aan te geven en een minimum aantal verplichtingen aan de marktdeelnemers op te leggen. Daarnaast is in het belang van de marktdeelnemers de verjaring geregeld. Voor het overige geldt dat de unierechtelijke bepalingen, waaronder die op het gebied van de restituties, ertoe strekken vast te leggen tot welke controles de lidstaten jegens de unie gehouden zijn. Andere en verdergaande controlehandelingen zijn zonder meer mogelijk. Deze bepalingen strekken er dus niet toe om de gecontroleerden aanspraken te verlenen tegenover de ingevolge nationaal recht met controlebevoegdheden toegeruste instanties. Het College verwijst in dit verband naar de arresten van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 13 juni 2013 in de zaken C-3/12 (Syndicat OP 84) en C-671/11 e.v. (FranceAgrimer) en de conclusie van de Advocaat-generaal N. Jääskinen in eerstgenoemde zaak.

4.Beoordeling van het geschil

4.1
Verhouding tussen Douane en verweerder, opgewekt vertrouwen, verjaring
Het onderhavige beroep vormt samen met de beroepen met (onder meer) de registratienummers AWB 09/1369, AWB 09/1370 en AWB 09/1371 een cluster van met elkaar samenhangende zaken, waarin door de gemachtigden van appellanten grotendeels dezelfde beroepsgronden zijn ingebracht. Het College doet in alle zaken heden uitspraak. Voor een weergave van het oordeel van het College met betrekking tot de hierboven aangeduide beroepsgronden wordt kortheidshalve verwezen naar de uitspraken met registratienummers AWB 09/1369 en AWB 09/1370 (wat het beroep op verjaring betreft), waarin het College tot de slotsom is gekomen dat deze beroepsgronden geen doel treffen. Dat oordeel moet worden geacht hier te zijn ingelast.
4.2
Juistheid van de restitutiecodes
Appellante heeft, voor zover in deze zaak van belang, betoogd dat de restitutiecodes die zij heeft vermeld in de aangiften ten uitvoer, anders dan verweerder heeft gesteld, wel juist waren. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verweerder ten onrechte niet de analysemethode heeft toegepast die is voorgeschreven voor de bepaling van het vleesgehalte, en dat verweerder te weinig bestanddelen heeft aangemerkt als vlees.
Naar het oordeel van het College treft deze beroepsgrond geen doel. Voor de motivering van dit oordeel verwijst het College naar de uitspraak in de zaak met het registratienummer AWB 09/1369 waarin heden uitspraak wordt gedaan, meer in het bijzonder naar de overwegingen met de nummers 4.2.2 tot en met 4.2.5. Die motivering en dat oordeel moeten worden geacht hier te zijn ingelast.
4.3
Overschrijding redelijke termijn
De vraag of de redelijke termijn is overschreden, zoals appellante heeft betoogd en ten grondslag heeft gelegd aan haar verzoek om schadevergoeding, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. Daarbij zijn van betekenis de ingewikkeldheid van de zaak, de wijze waarop de zaak door het bestuursorgaan en de rechter is behandeld, het processuele gedrag van appellante gedurende de gehele procesgang en de aard van de maatregel en het daardoor getroffen belang van appellante, zoals ook uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens naar voren komt.
Sinds de ontvangst door verweerder op 9 juni 1998 van het bezwaarschrift tegen het besluit van 28 april 1998, is ten tijde van deze uitspraak van het College ruim vijftien jaar verstreken. Van dit tijdsverloop heeft de behandeling van het bezwaar door verweerder ruim elf jaar geduurd en heeft de behandeling van het beroep door het College, vanaf de ontvangst van het beroepschrift op 6 november 2009, bijna vier jaar geduurd.
Naar het oordeel van het College is in beginsel een totale lengte van de procedure - voor de behandeling van het bezwaar en vervolgens het beroep bij het College - van drie jaar nog redelijk te achten. Hierbij is ervan uitgegaan dat de behandeling van het bezwaar ten hoogste één jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste twee jaar in beslag neemt. Hieraan kan het vermoeden worden ontleend dat de redelijke termijn zowel in de bestuurlijke als in de rechterlijke fase is geschonden.
Gelet hierop moet nog worden beslist op het verzoek van appellante om schadevergoeding met betrekking tot de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke en rechterlijke fase. Dit geeft aanleiding om het onderzoek met toepassing van - hier nog - artikel 8:73, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te heropenen ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevraagde schadevergoeding. Met toepassing van artikel 8:26 van de Awb stelt het College de Staat der Nederlanden (Minister van Veiligheid en Justitie) in de gelegenheid als partij aan de procedure deel te nemen.
4.4
Slotsom
Gezien het voorgaande verklaart het College het beroep ongegrond. Het onderzoek zal worden heropend wat betreft de gevraagde schadevergoeding.
Voor een veroordeling van verweerder in de proceskosten van appellante ziet het College geen reden. Evenmin ziet het College aanleiding voor toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb.

5.De beslissing

Het College:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat het onderzoek wordt heropend ter voorbereiding van een nadere uitspraak omtrent de gevraagde schadevergoeding in verband met de mogelijke overschrijding van de redelijke termijn in de bestuurlijke en rechterlijke fase, en merkt tevens de Staat der Nederlanden (de Minister van Veiligheid en Justitie) aan als partij in die procedure.
Aldus gewezen door mr. R.R. Winter, mr. W.E. Doolaard en mr. C.J. Waterbolk, in tegenwoordigheid van mr. M.B.L. van der Weele als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2013.
w.g. R.R. Winter w.g. M.B.L. van der Weele