Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 22 augustus 2013 in de zaak tussen
Stichting Kempenhaeghe, te Heeze, appellante
de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster
Zorgkantoor Zuidoost-Brabant, te Tilburg.
Procesverloop
Voor verweerster zijn tevens verschenen drs. M.A.G. Joosten en mr. M.A. de Leeuw, beiden werkzaam bij verweerster. Voor Zorgkantoor Zuidoost-Brabant (zorgkantoor) zijn verschenen
drs. I.C.E.G. de Laat-Borsboom en drs. I.M.A. Wijnakker, beiden als zorginkoper werkzaam bij het zorgkantoor.
Overwegingen
13 november 2008 (Stcrt. 2008, 230), heeft verweerster met ingang van 1 januari 2009 in de AWBZ voor de zorg verleend aan mensen met een aanspraak op de functie verblijf een nieuwe bekostigingssystematiek (zorgzwaartebekostiging) ingevoerd. Volgens deze systematiek wordt de bekostiging van de zorg met verblijf gebaseerd op cliëntgerelateerde zorgzwaartepakketten (ZZP’s).
2. De verzekerde heeft aanspraak op meer zorg dan waarop hij op grond van het eerste lid aanspraak heeft, voor zover naar het oordeel van de zorgverzekeraar meer zorg nodig is om te voorzien in zijn behoefte aan zorg en:
(…)
b. de behoefte aan zorg tevens bestaat uit gespecialiseerde epilepsiezorg, (…).”
Voor uitzonderlijke situaties met probleemgedrag, zal het zorgkantoor moeten beoordelen of het oordeel van de instelling met het advies van de CCE aanleiding geeft tot meer zorg. Doorgaans zal het zorgkantoor dat oordeel volgen.
Evenals voor overige AWBZ-zorg is niet geregeld dat de verzekerde voor het tot gelding brengen van zijn aanspraak op meer zorg vooraf toestemming van de zorgverzekeraar hoeft te hebben.”
Appellante wijst er op dat het door het zorgkantoor bepaalde volume niet de uitkomst is van een beoordeling van het aantal gevallen waarin aan de voorwaarden van onderdeel 7.14 van deze beleidsregel is voldaan, maar louter het resultaat is van budgettaire overwegingen. Volgens appellante stelt verweerster ten onrechte dat het zorgkantoor hiertoe bevoegd is, omdat het uitgangspunt dat de zorgzwaartebekostiging van de intramurale zorg cliëntvolgend is ook geldt voor de onderhavige toeslag. De opstelling van het zorgkantoor komt er in feite op neer dat aan een twintigtal in zorg zijnde cliënten met de indicatie ZZP VG-8 geen specialistische epilepsiezorg kan worden geleverd.
De toeslag GEZ-hoog is juist voor de meer zorg van dergelijke cliënten bedoeld, zodat verweerster ten onrechte voor het aantal verpleegdagen dat hiermee gemoeid is deze toeslag niet heeft toegekend. Verweerster is verantwoordelijk voor een juiste toepassing van de door haar opgestelde - materiële - beleidsregels. Met onverkorte toepassing van de in onderdeel 9.1.1 van de Beleidsregel contracteerruimte 2012 neergelegde - procedurele - formule handelt zij, evenals het zorgkantoor, in strijd met de - materiële - Beleidsregel Prestatiebeschrijvingen en tarieven zorgzwaartepakketten.
Aangezien het zorgkantoor de Beleidsregel Prestatiebeschrijvingen en tarieven zorgzwaartepakketten juist heeft toegepast, ziet verweerster geen aanleiding om met toepassing van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van het in de Beleidsregel contracteerruimte 2012 neergelegde beslismodel af te wijken. Onevenredig nadeel is gesteld noch gebleken.
Het zorgkantoor kan zich niet verenigen met de budgettaire gevolgen die de splitsing van het ZZP
VG-5 in ZZP VG-5 en ZZP VG-8 enerzijds en de introductie van de cliëntgebonden GEZ-toeslag anderzijds met zich hebben gebracht. Om tot een in haar ogen reëlere totaalprijs voor de door appellante geleverde zorgprestaties te komen, heeft het zorgkantoor dan ook met een geringer volume verpleegdagen met toeslag GEZ-hoog voor cliënten met ZZP VG-8 gerekend. Een beoordeling van de aanspraak op meer zorg van verzekerden die zijn aangewezen op (voortgezet) verblijf op (deze) louter budgettaire gronden strookt echter niet met hetgeen artikel 1a, tweede lid, aanhef en onder b, Rza in verbinding met de toelichting op deze bepaling van het zorgkantoor verlangt. Hier komt bij dat het zorgkantoor op geen enkele wijze heeft geconcretiseerd welke cliënten naar haar oordeel voor meer zorg in aanmerking komen, waardoor verantwoording van de wel geboden zorg en controle daarop door het zorgkantoor niet goed mogelijk is.
- materiële - beleidsregels, een onjuiste toepassing wordt gegeven, ligt het op de weg van verweerster om overeenkomstig die door haar vastgestelde beleidsregels te besluiten. In het hier aan de orde zijnde geval brengt dit tevens mee dat verweerster toepassing van het (procedurele) beslismodel als vervat in onderdeel 9.1.1 van de Beleidsregel contracteerruimte 2012 achterwege had moeten laten.
Daardoor kan de tijd die gemoeid zal zijn met het nemen van een nieuwe beslissing op bezwaar thans onvoldoende worden ingeschat. Om deze reden ziet het College geen aanleiding verweerster bij tussenuitspraak met toepassing van artikel 8:51a Awb een termijn te stellen om de gebreken in het te vernietigen besluit en de daarbij gevolgde procedure te herstellen.
Beslissing
mr. P.M. van der Zanden, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 augustus 2013.