ECLI:NL:CBB:2013:226

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 november 2013
Publicatiedatum
11 november 2013
Zaaknummer
AWB 12/557
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen korting op bedrijfstoeslag wegens overtreding mestgebruik

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 november 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen appellant [A] en de Staatssecretaris van Economische Zaken. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van 4 januari 2012, waarbij zijn bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 met 20% was verlaagd. Deze verlaging was het gevolg van een overtreding van de randvoorwaarde dat appellant zich diende te houden aan het verbod om in de periode van 1 september tot 1 februari dierlijke meststoffen te gebruiken. Tijdens controles op 17, 18 en 23 januari 2011 werd vastgesteld dat appellant dierlijke mest op zijn land had uitgereden, wat in strijd was met deze regelgeving.

Appellant erkende de feiten, maar voerde aan dat hij zich in een situatie van overmacht bevond. Hij stelde dat zijn gierkelder vol liep met kwelwater, waardoor hij gedwongen was om mest uit te rijden om te voorkomen dat deze in zijn stal terechtkwam. Daarnaast claimde hij dat hij ooit van een toezichthouder had gehoord dat paardenmest het hele jaar door mocht worden uitgereden. Het College oordeelde echter dat het beroep op overmacht niet slaagde, omdat het onderlopen van de gierkelder een regelmatig terugkerend probleem was en appellant hierop had kunnen anticiperen.

Het College concludeerde dat appellant de mest doelbewust vóór 1 februari 2011 had uitgereden, wat werd bevestigd door een eerdere veroordeling door de strafrechter. Het beroep op het vertrouwensbeginsel werd als onvoldoende onderbouwd beschouwd, omdat appellant geen concrete details kon geven over het gesprek met de toezichthouder. De relevante Europese regelgeving stelde bovendien dat bij opzettelijke niet-naleving de korting in principe 20% bedraagt, zonder ruimte voor belangenafweging.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond en zag het geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 6 november 2013.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/557
5101

Uitspraak van de meervoudige kamer van 6 november 2013 in de zaak tussen

[A], te [woonplaats], appellant

(gemachtigde: mr. J.J. Boven),
en

de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 4 januari 2012 heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellant op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) voor 2011 met 20% verlaagd.
Bij besluit van 27 april 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard. Appellant heeft hiertegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2013, waar voor partijen hun gemachtigden zijn verschenen.

Overwegingen

Verweerder heeft de korting toegepast vanwege overtreding van de randvoorwaarde dat appellant zich houdt aan het verbod om in het tijdvak van 1 september tot 1 februari dierlijke meststoffen te gebruiken. Dat verbod is neergelegd in artikel 4 van het Besluit gebruik meststoffen.
Bij controles stelden toezichthouders vast dat appellant op 17, 18 en 23 januari 2011 dierlijke mest, één dag ging het om paardenmest, op zijn land had uitgereden. Appellant erkent de juistheid van die waarneming, maar beroept zich op overmacht. Hij voert in dat verband aan dat zijn in de nabijheid van de [B] gelegen gierkelder (vrijwel) jaarlijks vol loopt met kwelwater. Om te voorkomen dat de mest daardoor zijn stal inloopt, is appellant gedwongen om een deel van de opgeslagen dierlijke mest over zijn land uit te rijden. Bovendien heeft appellant ooit van een toezichthouder te horen gekregen, dat paardenmest het gehele jaar door mag worden uitgereden. De toegepaste korting is volgens appellant onevenredig hoog, zeker nu de politierechter hem in verband met het uitrijden van de mest op 17, 18 en 23 januari 2011 al een straf heeft opgelegd.
Naar het oordeel van het College slaagt het beroep op overmacht reeds daarom niet, nu het onderlopen van de gierkelder geen onvoorzienbare omstandigheid betreft. Het gaat immers om een fenomeen waarmee appellant zich (vrijwel) elk jaar geconfronteerd ziet en tegen de gevolgen waarvan appellant binnen zijn bedrijfsvoering maatregelen kon treffen. Dat daaraan kosten zijn verbonden, doet hieraan niet af. In de eigen stellingen van appellant ligt besloten dat hij de mest doelbewust vóór 1 februari 2011 heeft uitgereden. De veroordeling door de strafrechter bevestigt dat.
Het beroep op het vertrouwensbeginsel heeft appellant onvoldoende geconcretiseerd en onderbouwd, nu hij geen nadere gegevens kan verstrekken over welke toezichthouder hij heeft gesproken, wanneer dat is gebeurd en binnen welke context dat gesprek werd gevoerd.
Artikel 72, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 bepaalt voor zover van belang dat, indien de geconstateerde niet-naleving door de landbouwer met opzet is begaan, de toe te passen korting in de regel 20 % bedraagt. Voor een belangenafweging laat die bepaling geen ruimte en het controleverslag biedt hier geen aanknopingspunten voor een aanpassing van de korting als bedoeld in de tweede volzin van dat artikellid.
Het beroep slaagt niet. Voor een proceskostenveroordeling ziet het College geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, mr. J. Schukking en mr. M. de Mol, in aanwezigheid van mr. E. van Kerkhoven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
6 november 2013.
w.g. R.C. Stam w.g. E. van Kerkhoven