In deze zaak heeft [A] B.V. beroep ingesteld tegen een uitspraak van het Tuchtgerecht Productschap Pluimvee en Eieren, waarin zij op 4 oktober 2012 werd veroordeeld tot een geldboete van € 4.500,00 wegens overtreding van artikel 4, aanhef en onder a, van de Verordening welzijnsnormen vleeskuikenouderdieren 2003. De overtreding betrof het niet voldoen aan de norm van minimaal 1300 cm2 vloeroppervlakte per vleeskuikenouderdier. Het tuchtgerecht baseerde haar uitspraak op een berechtingsrapport van [D], dat op 1 juni 2012 het pluimveebedrijf van appellante bezocht en de oppervlakte van de stallen opmeten. De resultaten toonden aan dat appellante in de stallen 1, 4 en 5 meer vleeskuikenouderdieren hield dan toegestaan.
Tijdens de zitting van het tuchtgerecht verklaarde de directeur van appellante, [B], dat er meer dieren waren geleverd dan besteld, wat leidde tot de overtreding. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 12 december 2013 behandeld. Het College oordeelde dat het tuchtgerecht de hoogte van de opgelegde boete te zwaar had bevonden, gezien de omstandigheden waaronder de overtreding had plaatsgevonden. Het College heeft de tuchtuitspraak vernietigd en de boete verlaagd naar € 1.500,00, waarvan € 750,00 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Dit besluit is genomen met inachtneming van de ernst van de overtreding en de inspanningen van appellante om de situatie te rectificeren.
De uitspraak is gedaan op basis van hoofdstuk V van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004. Het College heeft de appellante veroordeeld tot een geldboete van € 1.500,00, met de bepaling dat de helft van deze boete niet hoeft te worden betaald onder de voorwaarde dat appellante zich gedurende de proeftijd houdt aan de dierenwelzijnsnormen in de pluimveehouderij. De uitspraak werd gedaan door mr. R.C. Stam, mr. B. Verwayen en mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van griffier mr. C.G.M. van Ede.