In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] en [naam 2] beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Economische Zaken, nadat hun bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op de Regeling GLB-inkomenssteun 2006, waarbij de appellante opzettelijk onjuiste opgaven had gedaan van de percelen 3, 8 en 10. De primaire beslissing van 5 juli 2011 werd gevolgd door een bestreden besluit op 23 december 2011, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard. De zaak werd behandeld door de enkelvoudige kamer, maar werd heropend en verwezen naar de meervoudige kamer op 7 augustus 2013.
Tijdens de zitting op 6 november 2013 werd vastgesteld dat de appellante de percelen 8 en 10 erkende als niet-subsidiabel. De discussie concentreerde zich op perceel 3, dat door appellante als landbouwgrond werd opgegeven, maar door verweerder als niet-subsidiabel werd aangemerkt vanwege het gebruik als kampeerterrein. Het College oordeelde dat de appellante opzettelijk onjuiste informatie had verstrekt, aangezien de percelen niet voldeden aan de criteria voor subsidiabiliteit. De appellante had de Gecombineerde opgave 2010 ingevuld zonder kennis te nemen van de relevante toelichtingen, wat haar werd aangerekend.
Het College concludeerde dat de afwijzing van de bedrijfstoeslag terecht was, omdat het verschil tussen de aangegeven en geconstateerde oppervlakte meer dan 20% bedroeg. De sancties die aan de appellante waren opgelegd, waren in overeenstemming met de geldende regelgeving en niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Het beroep werd ongegrond verklaard, zonder dat er termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling.