ECLI:NL:CBB:2013:32

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 mei 2013
Publicatiedatum
5 juli 2013
Zaaknummer
AWB 12/144
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de vaststelling van bedrijfstoeslag 2010 en subsidiabele oppervlakte op basis van referentiepercelen

In deze zaak heeft appellant, een landbouwer, beroep ingesteld tegen de besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken met betrekking tot de vaststelling van zijn bedrijfstoeslag voor 2010. Het primaire besluit, genomen op 21 april 2011, stelde de hoogte van de bedrijfstoeslag vast op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Appellant had een totale oppervlakte van 45,31 hectare opgegeven, maar na administratieve controle werd een oppervlakte van 6,99 hectare afgekeurd, wat resulteerde in een korting van € 4.718,04 en een vastgestelde bedrijfstoeslag van € 23.413,24.

Na bezwaar van appellant heeft verweerder op 16 december 2011 het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard, waarbij de afgekeurde oppervlakte werd teruggebracht tot 1,14 hectare en een bedrag van € 3.704,34 werd nabetaald. Appellant voerde aan dat hij niet kon controleren welke oppervlaktes aan de verschillende percelen waren toegekend en dat de oppervlaktes te laag waren geschat. Verweerder verdedigde zijn besluit door te stellen dat de subsidiabele oppervlaktes waren vastgesteld na administratieve controle, waarbij gebruik was gemaakt van referentiepercelen en luchtfoto's.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de vaststelling van de referentiepercelen op basis van luchtfoto's in overeenstemming was met de regelgeving. Appellant had geen concrete argumenten aangedragen die de betrouwbaarheid van de vastgestelde oppervlaktes in twijfel trokken. Het College concludeerde dat de administratieve controle adequaat was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde oppervlaktes. Het beroep van appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: AWB 12/144
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 mei 2013 in de zaak tussen

[A], te [woonplaats], appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: drs. M. Star).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van appellants bedrijfstoeslag 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (hierna: Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 16 december 2011 heeft verweerder op het hiertegen gerichte bezwaar beslist.
Tegen dit besluit heeft appellant beroep ingesteld bij het College.
Hangende de beroepsprocedure heeft verweerder bij besluiten van achtereenvolgens 13 april 2012 en 23 juli 2012 opnieuw op het bezwaar beslist. Daarbij is het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Op 18 maart 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad, waarbij appellant, samen met [B] is verschenen en verweerder zich heeft laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Appellant is landbouwer en heeft bij verweerder uitbetaling van bedrijfstoeslag 2010 aangevraagd. Hiervoor heeft appellant een aantal gewaspercelen opgegeven met volgens zijn opgave een totale oppervlakte van 45.31 ha; appellant beschikte in 2010 over 44,05 toeslagrechten. Bij het primaire besluit heeft verweerder op deze aanvraag beslist. Daarbij is met toepassing van een extra korting in totaal een oppervlakte van 6.99 ha afgekeurd, en is appellants bedrijfstoeslag voor 2010, na aftrek van het kortingsbedrag van € 4.718,04 vastgesteld op € 23.413,24 (inclusief modulatiekorting).
2.
Bij zijn besluit van 16 december 2011 heeft verweerder appellants bezwaar hiertegen gedeeltelijk gegrond verklaard. De afgekeurde oppervlakte is teruggebracht tot 1.14 ha; als gevolg daarvan is het kortingsbedrag aangepast tot € 769,47 en is aan appellant een bedrag van € 3.704,34 (inclusief wettelijke rente) nabetaald. Bij de herziene beslissing op bezwaar van 13 april 2012 is de afgekeurde oppervlakte verder gereduceerd tot 1.02 ha. en het kortingsbedrag teruggebracht tot
€ 688,47. Tenslotte is bij de herziene beslissing op bezwaar van 23 juli 2012 de afgekeurde oppervlakte bepaald op 1.03 ha en het kortingsbedrag op € 695,22. Deze nieuwe besluiten worden op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij de beoordeling van het beroep betrokken.
3.
Appellant voert in beroep aan dat hij niet kan controleren welke oppervlaktes verweerder aan de verschillende percelen heeft toegekend. Daarnaast zijn de verschillende perceelsoppervlaktes niet aangepast aan de digitale omgeving van “Mijn dossier”. De oppervlaktes lijken in elk geval te laag geschat. Daarbij wijst hij op de meting die, via een steekproef, in 2009 door de AID is uitgevoerd. Appellant maakt er bezwaar tegen dat de oppervlakte van diverse percelen herhaaldelijk is aangepast terwijl de percelen (en de kadastrale oppervlakte) zelf niet zijn veranderd. Appellant wenst in het belang van zijn bedrijfsvoering duidelijkheid over de vaststelling van de perceelsoppervlaktes.
4.
Verweerder stelt hier tegenover dat de subsidiabele oppervlaktes voor de bedrijfstoeslagregeling na een administratieve controle als bedoeld in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 zijn vastgesteld. Dit is gebeurd door de opgegeven percelen te vergelijken met de bij verweerder in het systeem voor referentiepercelen geregistreerde oppervlaktes. Alleen de aldus vastgestelde geconstateerde oppervlakte leidt tot uitbetaling van bedrijfstoeslag. Voor zover appellant het niet eens is met de vaststelling van de referentiepercelen merkt verweerder op dat het systeem voor de identificatie van landbouwpercelen is opgezet op basis van kaartmateriaal, waarbij gebruik is gemaakt van technieken op basis van GIS, bij voorkeur inclusief orthobeelden van lucht- of satellietopnamen, met een homogene norm die een precisie waarborgt die ten minste overeenkomt met die van kaarten op een schaal van 1: 10.000. De referentiepercelen en de perceelsgrenzen zijn op de luchtfoto’s duidelijk waar te nemen. De werkwijze om op basis daarvan de perceelsoppervlaktes te berekenen is volgens verweerder de technisch beste methode, en bovendien op basis van de tekst van Verordening (EG) nr. 73/2009 aan te merken als de methode die bij voorkeur gehanteerd dient te worden bij het identificeren van landbouwpercelen.
Het resultaat van een fysieke controle, bijvoorbeeld in de vorm van teledetectie, kan aanleiding geven tot het aanpassen van de referentieoppervlakte, bijvoorbeeld indien een gedeelte van een perceel niet goed zichtbaar is op de foto. In het geval van appellant zijn de resultaten van de satellietcontrole gecontroleerd aan de hand van de referentiepercelen en de luchtfoto van het jaar 2009. De referentiepercelen worden jaarlijks geactualiseerd aan de hand van het meest recente fotomateriaal. Dit kan leiden tot een aangepaste perceelsoppervlakte.
De wijzigingen waarop appellant doelt zijn het gevolg van aanpassingen van het register van referentiepercelen, met als doel een zo nauwkeurig mogelijke vaststelling van die percelen. Verweerder erkent dat dit verwarring kan hebben opgeleverd, maar houdt staande dat in appellants geval in het kader van de bedrijfstoeslag voor 2010 de juiste oppervlaktes zijn geconstateerd.
5.
Het College stelt voorop dat, gelet op artikel 6, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009, de functie van het systeem van referentiepercelen (de AAN-laag) - dat in Nederland op luchtfoto's is gebaseerd - is om informatie te leveren wat betreft de maximale subsidiabele oppervlakte. Blijkens artikel 28, eerste lid, aanhef en onder c, van deze verordening dient verweerder bij wijze van administratieve kruiscontrole de opgegeven percelen landbouwgrond met (de oppervlakte van) de referentiepercelen te vergelijken om na te gaan of de percelen landbouwgrond als zodanig voor steun in aanmerking komen. Dat verweerder de AAN-laag heeft gebruikt om te controleren of, en zo ja in hoeverre, appellants percelen de maximale subsidiabele oppervlakte overschrijden, is dus in overeenstemming met de regelgeving.
6.
Indien bij de controle via de AAN-laag blijkt dat de opgegeven percelen landbouwgrond de referentiepercelen te buiten gaan, dient verweerder tot een vervolgactie als bedoeld in artikel 28, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 over te gaan. Verweerder heeft naar aanleiding van appellants bezwaar de luchtfoto's opnieuw aan een interpretatie onderworpen, hetgeen er toe heeft geleid dat de totale subsidiabele oppervlakte van de referentiepercelen (de AAN-laag) enigszins is vergroot. Wat betreft de klacht van appellant dat de oppervlaktes steeds wisselen en dat het lastig is om de bedrijfsvoering hierop af te stemmen overweegt het College dat de AAN-laag ook in 2010 nog onderwerp is geweest van diverse aanpassingen. Het ging daarbij om het nader afstellen van een als zodanig operationeel voorhanden controle-instrument, bedoeld om de oppervlakte van percelen zo nauwkeurig mogelijk vast te stellen. Hoewel dit voor landbouwers als appellant verwarrend kan zijn geweest, ziet het College in de enkele omstandigheid dat op meerdere momenten wijzigingen in het perceelsregister zijn aangebracht geen reden om de betrouwbaarheid van het systeem in twijfel te trekken.
7.
Het College overweegt dat appellant in deze beroepszaak geen concrete argumenten heeft aangedragen die erop duiden dat het vaststellen van de referentiepercelen op basis van de luchtfoto's tot onjuiste of in ieder geval onbetrouwbare resultaten heeft geleid, en dat een controle ter plaatse het geëigende middel is om tot een nog meer gedegen oppervlaktevaststelling te komen. Het College ziet daarom niet in dat verweerder een controle ter plaatse had moeten verrichten. De - eveneens op foto-interpretatie berustende - teledetectie-meting van 2009 kan daaraan niet afdoen, nu appellant niet heeft betoogd dat deze oppervlaktevaststelling - mede gelet op de daarbij gehanteerde meettolerantie - nauwkeuriger is dan de vaststelling op basis van de luchtfoto's.
8.
Verweerder heeft in het bestreden besluit gemotiveerd uiteengezet dat de door appellant in het bezwaar aan de orde gestelde percelen opnieuw aan een beoordeling zijn onderworpen. Daarbij is kritisch naar de perceelsgrenzen gekeken. In het kader van deze herbeoordeling zijn zes percelen toegevoegd met de volgnummers 34 tot en met 39, omdat deze behoren bij de percelen 4, 7, 14 en 22, maar gescheiden zijn door een niet-subsidiabel landschapselement (zoals bebouwing, paden en wegen). Voor zover is afgeweken van de door appellant opgegeven gegevens heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet wat daarvan de reden is. Het College ziet geen aanleiding om deze uitleg van verweerder in twijfel te trekken, zodat alles wat door appellant in dit verband is aangevoerd geen doel treft.
9.
Vast staat dat appellant bij de opgave van een aantal gewaspercelen de in verweerders systeem geregistreerde oppervlaktes heeft overschreden. Verweerder heeft dan ook terecht toepassing gegeven aan artikel 57, derde lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 door een oppervlakte van 1.03 ha. niet in aanmerking te brengen voor bedrijfstoeslag. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder op grond van artikel 73, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 van een korting had moeten afzien.
10.
Uit het vorenstaande volgt dat het beroep ongegrond dient te worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 mei 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. C.M. Leliveld