In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 december 2013 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van de prestatiebeschrijvingsbeschikking TB/CU-5068-01, vastgesteld door de Nederlandse Zorgautoriteit. Verzoekers, bestaande uit de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), de Nederlandse Apothekers Coöperatie U.A. (Napco), de vereniging Associatie van Ketenapotheken (ASKA) en de Verenigde Kring-apothekers Nederland B.V. (VKAN), hebben bezwaar gemaakt tegen de beslissing van de Zorgautoriteit om de prestatie 'eerste terhandstellingsgesprek' per 1 januari 2014 als zelfstandige prestatie in te voeren. Dit besluit heeft gevolgen voor de wijze waarop farmaceutische zorg wordt gedeclareerd en kan leiden tot aanzienlijke kosten voor de betrokken zorgaanbieders. De verzoekers hebben aangevoerd dat de maatregel onterecht is en dat het eerste terhandstellingsgesprek onlosmakelijk verbonden is met de prestatie terhandstelling van UR-geneesmiddelen. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de Zorgautoriteit zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de wijziging van de prestatiebeschrijving noodzakelijk is voor de transparantie en rechtmatigheid van de declaraties. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, omdat de verzoekers onvoldoende hebben aangetoond dat de kosten en ICT-problemen zodanig zijn dat dit een voorlopige voorziening rechtvaardigt. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij de invoering van nieuwe regelgeving in de gezondheidszorg.