ECLI:NL:CBB:2013:45

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
4 juli 2013
Publicatiedatum
10 juli 2013
Zaaknummer
AWB 11/871
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
  • R.R. Winter
  • T.P.J.N. van Rijn
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag innovatievouchers op grond van de Subsidieregeling innoveren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 4 juli 2013 uitspraak gedaan over de afwijzing van een subsidieaanvraag door appellante, [A], in verband met drie innovatievouchers. De Minister van Economische Zaken had de aanvraag afgewezen omdat appellante niet had aangetoond dat zij een kennisoverdrachtproject had uitgevoerd zoals vereist door de Subsidieregeling innoveren. De aanvraag was ingediend na de afgifte van de vouchers, maar de minister concludeerde dat de activiteiten van appellante niet voldeden aan de criteria voor een kennisoverdrachtproject. Appellante had gesteld dat zij een toolkit had ontwikkeld voor een integraal bouwproces, maar het College oordeelde dat de informatie die zij had verstrekt onvoldoende was om aan te tonen dat er sprake was van een kennisoverdrachtproject. Tijdens de hoorzitting had appellante geen schriftelijke bewijsstukken kunnen overleggen die haar claims ondersteunden. Het College concludeerde dat de minister terecht de subsidieaanvraag had afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat zij aan de vereisten voldeed. De uitspraak benadrukt het belang van objectieve en verifieerbare gegevens bij het aanvragen van subsidies en de verantwoordelijkheden van de aanvrager om aan te tonen dat aan de voorwaarden is voldaan. De beslissing van de minister om de aanvraag af te wijzen werd dan ook in stand gehouden, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 11/871

Uitspraak van de meervoudige kamer van 4 juli 2013 in de zaak tussen

[A], te [vestigingsplaats], appellante,

(gemachtigde: [B], directeur/bestuurder van appellante),
en

de Minister van Economische Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Reuvekamp).

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder appellantes verzoek, onder overlegging van drie grote innovatievouchers, tot vaststelling van subsidie afgewezen en het subsidiebedrag definitief vastgesteld op € 0,-.
Bij besluit van 23 september 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2013. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Namens verweerder zijn tevens verschenen F. Klouwens en mr. G. Baarsma.

Overwegingen

1.
Bij besluiten (e-mails) van 6 april 2010, 7 april 2010 en 8 april 2010 zijn aan (respectievelijk) [C] (G102898), [D] (G102943) en [E] (G103036) grote innovatievouchers als bedoeld in Hoofdstuk 5 van de Subsidieregeling innoveren (hierna: Subsidieregeling) verstrekt. Op 16 december 2010 heeft appellante verzocht om de subsidie met inachtneming van deze drie vouchers vast te stellen.
Bij het primaire besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen en het subsidiebedrag vastgesteld op € 0,-. Bij het thans bestreden besluit heeft verweerder deze afwijzing in stand gelaten en appellantes bezwaar ongegrond verklaard. Daartoe heeft verweerder - samengevat - overwogen dat het project, waarvoor de vouchers zijn ingeleverd, geen kennisoverdrachtproject in de zin van de Subsidieregeling is. Het is aan appellante om aannemelijk te maken dat daarvan sprake is. Uit de door haar overgelegde informatie volgt dat appellante de toolkit Groen Wonen voor een integraal bouwproces gericht op het aanbieden van tuinen en woning heeft opgezet, waarvoor bedrijven zich kunnen inschrijven. Hier valt niet uit op te maken dat appellante, naar aanleiding van een toepassingsgerichte kennisvraag van [C], [D] en [E], onderzoek heeft verricht. In de toolkit is opgenomen dat deze is ontwikkeld ten behoeve van [C], [D] en [E], maar die toolkit richt zich, aldus verweerder, op samenwerking tussen bouwbedrijven en hoveniers in het algemeen en is niet specifiek gericht op een vernieuwing van een product, proces of dienst van deze drie ondernemers. Appellante stelt weliswaar dat beantwoording van de toepassingsgerichte kennisvraag mondeling heeft plaatsgevonden, maar zij heeft haar stelling niet kunnen onderbouwen met objectiveerbare gegevens. Volgens verweerder heeft appellante dus niet aannemelijk kunnen maken dat zij voor de drie ondernemers een kennisoverdrachtproject als bedoeld in de Subsidieregeling heeft uitgevoerd. Ter zitting heeft verweerder daar nog aan toegevoegd dat het ontwikkelen van een toolkit als zodanig (in beginsel) geen belemmering vormt om een project als een kennisoverdrachtproject in de zin van de Subsidieregeling aan te merken, maar dat appellante in haar geval onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat met het onderhavige project een specifiek op deze genoemde drie ondernemers gerichte kennisvraag is beantwoord.
2.
Appellante voert - samengevat - allereerst aan dat geen sprake is geweest van een objectieve en onafhankelijke (bezwaar)procedure, omdat verweerder zich vooringenomen heeft opgesteld en zich niets gelegen heeft laten liggen aan de door appellante verstrekte toelichtingen. Voorts stelt appellante zich op het standpunt dat wel degelijk een kennisoverdrachtproject als bedoeld in de Subsidieregeling is uitgevoerd. Volgens appellante is conform de regelgeving gehandeld. De drie ondernemers hebben gezamenlijk een kennisvraag laten beantwoorden. Die vraag was gericht op baanbrekende innovatieve samenwerking tussen bouwondernemingen en hoveniers op het gebied van ontwikkeling en realisatie van woningbouwprojecten. Het project heeft inhoudelijk een belangrijke innovatie opgeleverd, waarmee die ondernemers hun voordeel hebben gedaan. Daarmee is bereikt wat met de (grote) innovatievouchers op grond van de Subsidieregeling wordt beoogd. Door de afwijzing is geen recht gedaan aan het belang van de ondernemers. Nadat het onderhavige project met de drie ondernemers was doorlopen, zijn de resultaten voor andere ondernemers beschikbaar gemaakt. Dat heeft de basis gelegd voor het innovatienetwerk met de naam Groen Wonen, waarmee appellante zich niet alleen heeft beperkt tot de beantwoording van de door de bewuste drie ondernemers gestelde kennisvraag, maar tevens op de vorming van een innovatienetwerk om de ingezette koers te kunnen onderhouden en versterken. Ook is ten onrechte voorbijgegaan aan het belang van appellante, nu door de afwijzing van subsidie in de exploitatie van het project een bedrag van € 15.000,- ongedekt blijft, terwijl daar door appellante wel werkzaamheden voor zijn verricht.
3.
Het College dient in dit geding de vraag te beantwoorden of verweerder de subsidieaanvraag van appellante tegen overlegging van drie innovatievouchers terecht heeft afgewezen en de subsidie op € 0,- heeft vastgesteld, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat een kennisoverdrachtproject als bedoeld in de Subsidieregeling is uitgevoerd. Het College overweegt dienaangaande in de eerste plaats als volgt.
4.
In het dossier heeft het College geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat de wijze waarop verweerder de bezwaarprocedure heeft ingericht en laten verlopen de toets der kritiek niet zou kunnen doorstaan. Verweerder heeft appellante diverse malen in de gelegenheid gesteld haar standpunten naar voren te brengen en te onderbouwen. Blijkens het verslag van de hoorzitting zijn de kernpunten van het bezwaar van appellante op de hoorzitting aan de orde geweest en besproken. Van vooringenomenheid van verweerder is daarbij op geen enkele wijze gebleken. Het College ziet dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat vanwege de gang van zaken tijdens de (bezwaar)procedure de handhaving in bezwaar door verweerder van de afwijzing van haar subsidieaanvraag niet in stand zou kunnen blijven.
5.
Het College overweegt voorts het volgende.
Op grond van artikel 5.7 Subsidieregeling verstrekt de minister op aanvraag een subsidie aan een kennisinstelling, die een kennisoverdrachtproject heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige grote innovatievouchers overlegt.
In artikel 5.1, eerste lid, Subsidieregeling, deel uitmakend van hoofdstuk 5 (innovatievouchers), wordt - voor zover hier van belang - onder
kennisoverdrachtprojectverstaan een door een kennisinstelling verrichte activiteit, bestaande uit het (...) beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer (...), uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten (...).
In de toelichting bij artikel 5.1 van de Subsidieregeling is met betrekking tot
kennisoverdrachtprojecthet volgende opgenomen:
“ Bij een kennisoverdrachtproject gaat het om overdracht van voor de ondernemer nieuwe kennis. Het betreft kennis met betrekking tot vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten waarover de kennisinstelling de beschikking heeft. De vraag van de ondernemer aan deze kennisinstelling dient toepassingsgericht te zijn, zodat de ondernemer deze kennis kan aanwenden voor vernieuwing van zijn product of proces (…).”
6.
Voorop staat dat het aan appellante (als aanvrager om subsidie) is aannemelijk te maken dat ze in aanmerking komt voor subsidie op grond van de Subsidieregeling. Het ligt daarom op haar weg aan te tonen dat zij een kennisoverdrachtproject als bedoeld in de Subsidieregeling heeft uitgevoerd.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft appellante verklaard dat zij niet beschikte over de schriftelijke opdrachtbevestiging van de kennisvraag van de drie ondernemers, in verband waarmee de drie (grote) innovatievouchers zijn ingeleverd. Bovendien heeft zij verklaard dat haar medewerkers, die het werk hebben verricht, niet meer bij haar werkzaam zijn en voorts dat de kennis mondeling is overgedragen. Ter zitting van het College heeft appellante dit bevestigd. Appellant heeft ter zitting van het College voorts verklaard geen nadere stukken te kunnen overleggen waaruit blijkt hoe de kennisvraag van de drie ondernemers luidde en welke activiteiten zij vervolgens heeft verricht ter beantwoording daarvan. Bij gebreke daarvan heeft verweerder zich, naar het oordeel van het College, terecht op het standpunt gesteld dat appellante niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een kennisoverdrachtproject als bedoeld in de Subsidieregeling heeft uitgevoerd. Appellante stelt weliswaar dat de toolkit Groen Wonen is ontwikkeld ten behoeve van de specifieke kennisvraag van de drie genoemde ondernemers, maar heeft geen concrete en verifieerbare gegevens kunnen overleggen waaruit de juistheid van haar stelling blijkt. De overgelegde urenverantwoording is daartoe niet voldoende, omdat ook daaruit niet volgt hoe die bewuste kennisvraag luidde en evenmin op welke (kennis)vraag en werkzaamheden die uren zien. Aldus blijft onvoldoende inzichtelijk welke activiteiten door appellante zijn verricht ten behoeve van de kennisvraag van de drie ondernemers (in verband waarmee de drie innovatievouchers zijn ingeleverd) en of een kennisoverdrachtproject als bedoeld in de Subsidieregeling is uitgevoerd. Die onduidelijkheid dient voor rekening en risico van appellante te komen.
Nu niet kan worden vastgesteld dat in dit geval sprake is van een kennisoverdrachtproject als bedoeld in de Subsidieregeling, voldoet de onderhavige subsidieaanvraag van appellante niet aan de gestelde vereisten om voor subsidie in aanmerking te komen. Verweerder was derhalve gehouden om die aanvraag af te wijzen. De Subsidieregeling kent geen mogelijkheid om ten gunste van de aanvragers daarvan af te wijken, zodat voor de door appellante gewenste belangenafweging geen ruimte is. De omstandigheid dat appellante - naar zij stelt - door afwijzing van haar subsidieaanvraag daadwerkelijk financieel nadeel ondervindt in de vorm van een exploitatietekort, kan er dan ook niet toe leiden dat aan haar in afwijking van de tekst van de Subsidieregeling alsnog de gevraagde subsidie moet worden verstrekt. Dat - naar appellante stelt - in dit geval in de geest van de Subsidieregeling is gehandeld, kan daar evenmin toe leiden.
7.
Het College komt tot de slotsom dat verweerder het verzoek van appellante tot verstrekking van subsidie in verband met de drie grote innovatievouchers terecht heeft afgewezen en op € 0,- heeft vastgesteld. Het beroep is derhalve ongegrond.
8.
Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir, mr. R.R. Winter en mr. T.P.J.N. van Rijn, in aanwezigheid van mr. P.H. Broier, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2013.
w.g. H.A.B. van Dorst-Tatomir w.g. P.H. Broier