ECLI:NL:CBB:2013:BZ4234

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 11/709
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vaststelling bedrijfstoeslag 2010 en perceelsoppervlakte

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 20 februari 2013, betreft het een beroep van Maatschap A en B tegen de vaststelling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 door de staatssecretaris van Economische Zaken. De staatssecretaris had bij besluit van 23 februari 2011 de bedrijfstoeslag vastgesteld op € 8.582,88, waarbij de perceelsoppervlakte van perceel 3 werd vastgesteld op 4,73 hectare, in tegenstelling tot de door appellante opgegeven oppervlakte van 4,95 hectare. Appellante was het niet eens met deze vaststelling en heeft beroep ingesteld na het ongegrond verklaren van haar bezwaar door de staatssecretaris op 5 augustus 2011.

Tijdens de zitting op 15 februari 2012 heeft appellante haar standpunt toegelicht, waarbij zij werd bijgestaan door A en B. De staatssecretaris werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigden. Het College heeft het onderzoek heropend op 27 maart 2012, omdat er andere zaken waren die relevant konden zijn voor deze uitspraak. Uiteindelijk heeft het College besloten het onderzoek te sluiten zonder nader onderzoek ter zitting.

De kern van het geschil lag in de vaststelling van de oppervlakte van perceel 3. De staatssecretaris had deze oppervlakte gecontroleerd met behulp van een systeem voor de identificatie van landbouwpercelen, waarbij gebruik werd gemaakt van luchtfoto's en referentiepercelen. Appellante betwistte de aanwezigheid van bomen en een sloot op het perceel, maar kon haar stellingen niet met bewijs onderbouwen. Het College concludeerde dat de staatssecretaris de oppervlakte van perceel 3 terecht had vastgesteld op 4,73 hectare. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 11/709
5101 Regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2013 in de zaak tussen
Maatschap A en B, te C, appellante,
en
de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: drs. M. Star en mr. C.E.B. Haazen).
Procesverloop
Bij besluit van 23 februari 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2010 vastgesteld op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006.
Bij besluit van 5 augustus 2011 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2012.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door A en B en verweerder door zijn gemachtigden.
Bij beslissing van 27 maart 2012 heeft het College het onderzoek op grond van artikel 8:68, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heropend in verband met de geplande behandeling van een aantal andere zaken waarin de uitspraak van belang zou kunnen zijn voor deze zaak.
Met toestemming van partijen is het nader onderzoek ter zitting achterwege gebleven. Het College heeft het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Met haar Combineerde Opgave 2010 heeft appellante uitbetaling van toeslagrechten aangevraagd. Zij heeft daartoe 7 gewaspercelen met een totale oppervlakte van 25,16 ha opgegeven en voor uitbetaling aangekruist. Hierbij heeft zij perceel 3 opgegeven voor een oppervlakte van 4,95 ha.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder appellantes bedrijfstoeslag 2010 vastgesteld op
€ 8.582,88 (inclusief modulatiekorting). Daarbij is de oppervlakte van perceel 3 vastgesteld op 4,73 ha.
3. Appellante is het niet eens met de door verweerder geconstateerde oppervlakte van perceel 3. In 2010 heeft zij mais laten zaaien. De loonwerker heeft toen voor 4,95 ha zaad gebruikt. Er staan geen bomen in dat perceel.
4. Verweerder heeft de door appellante opgegeven oppervlakte gecontroleerd met gebruikmaking van een systeem voor de identificatie van percelen landbouwgrond. In Nederland is dit systeem gebaseerd op topografische percelen die dienst doen als referentiepercelen. Deze topografische percelen kunnen vervolgens bestaan uit één of meer gewaspercelen. In 2009 zijn alle referentiepercelen opnieuw vastgesteld. Tezamen vormen ze de zogenoemde A(grarisch)A(reaal)N(ederland)-laag. Appellantes gewaspercelen, inclusief het in geschil zijnde gewasperceel 3, zijn aan de hand van deze referentiepercelen gecontroleerd. Verweerder is van mening dat dit correct is gebeurd. Met betrekking tot perceel 3 wordt het verschil tussen de door appellante opgegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte veroorzaakt door bomen in het perceel. Deze bevinden zich aan de bovenkant van het perceel nabij het voetbalveld. Ook ligt er aan de bovenkant een sloot. Dergelijke oppervlaktes zijn niet subsidiabel.
5. Tot de gedingstukken behoort de door verweerder bij de controle gebruikte luchtfoto. Appellante betwist de aanwezigheid van de door verweerder genoemde sloot niet. Daarom gaat het College hiervan ook uit. Voorts zijn op de luchtfoto op het door verweerder bedoelde gedeelte van het opgegeven perceel donkergroene verkleuringen zichtbaar die wijzen op de aanwezigheid van bomen. Appellante heeft daartegenover wel gesteld, maar niet met bewijs onderbouwd dat daar geen bomen staan. Appellante heeft deze stelling dan ook niet aannemelijk gemaakt. Zij heeft haar stelling dat de loonwerker voor 4,95 ha mais heeft gezaaid evenmin met bewijs onderbouwd. Reeds daarom ziet het College in die stelling evenmin aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de door verweerder geconstateerde oppervlakte van perceel 3. Het College komt dus tot de conclusie dat verweerder deze oppervlakte terecht heeft bepaald op 4,73 ha.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. M.J. van Veen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. M.J. van Veen