5. De beoordeling van het geschil
5.1 Hoewel de argumenten die appellante heeft aangevoerd tegen de in bezwaar gehandhaafde tariefbeschikkingen in hoofdzaak formeel van aard zijn, volgt hieruit niet – zoals verweersters gemachtigde ter zitting nader heeft betoogd – dat het beroep van appellante niet ontvankelijk moet worden verklaard. Niet in geschil is dat ook apotheekhoudende huisartsen zijn geconfronteerd met een tijdelijke verhoging van de clawback en appellante heeft er onder meer op gewezen dat er een verschil in praktijkvoering bestaat tussen de apotheekhoudende huisarts enerzijds en de apotheek anderzijds. Naar het oordeel van het College heeft zij reeds hierom een voldoende procesbelang.
5.2 Ten aanzien van de stelling van appellante dat verweerster onvoldoende heeft onderzocht of het gezamenlijk tariefverzoek van de KNMP en ZN kon worden ingewilligd zonder dat dit mede van toepassing zou zijn op de apotheekhoudende huisartsen, overweegt het College dat verweerster in het bestreden besluit uitvoerig is ingegaan op de uitkomsten van het door ConQuestor en Significant verrichte nadere onderzoek naar de praktijkkosten en inkoopvoordelen van apotheekhoudenden in 2007. Weliswaar heeft verweerster er in dit verband op gewezen dat het nauwkeurigheidspercentage met betrekking tot de geraamde praktijkkosten van apotheekhoudende huisartsen van 17,5% - net - viel buiten de vooraf vastgestelde nauwkeurigheidsgrens van 15%, maar daarbij heeft zij tevens gesteld dat dit percentage slechts was vastgesteld om te bepalen of op dit punt afzonderlijk moest worden gerapporteerd. Het College constateert voorts met verweerster dat met betrekking tot het aspect inkoopvoordelen van apotheekhoudende huisartsen het nauwkeurigheidspercentage wel is gehaald en dat de cijfers over 2007 voor de gemiddelde apotheekhoudende huisarts een exploitatieoverschot van € 10.935,- laten zien. Gegeven dit onderzoeksresultaat en voorts gelet op het uitgangspunt van verweerster, zoals nog eens benadrukt in het verweerschrift en ter zitting, dat uit een oogpunt van evenwichtige tarieven voor gelijke prestaties gelijke tarieven moeten gelden, heeft verweerster naar het oordeel van het College in redelijkheid kunnen besluiten voor apotheekhoudende huisartsen geen uitzondering te maken met betrekking tot de tijdelijke verhoging van de clawback.
Hierbij komt dat appellante geen inhoudelijke argumenten tegen die tijdelijk verhoogde clawback heeft aangevoerd en de resultaten van het onderzoek met betrekking tot praktijkkosten en inkoopvoordelen over 2007 ook niet noopten tot een verschil in behandeling tussen apotheken en apotheekhoudende huisartsen. Dat het bestreden besluit op dit punt onvoldoende zou zijn gemotiveerd, zoals appellante stelt, is naar het oordeel van het College dan ook onjuist. Dat verweerster volgens appellante onvoldoende heeft onderzocht welk alternatief beschikbaar was om de door KNMP en ZN voorgestelde maatregel uit te voeren, zonder haar daarbij te betrekken, faalt. Appellante heeft op geen enkele manier aannemelijk gemaakt dat het belang van functionele prestatiebekostiging – sinds de inwerkingtreding van de Wet marktordening gezondheidszorg mogelijk en wenselijk – zou moeten wijken voor de belangen van de apotheekhoudende huisartsen, omdat zij, naar zij stellen al veel inkoopvoordelen hebben gerealiseerd.
5.3 Ook de overige door appellante aangevoerde argumenten, die uitsluitend zijn gericht tegen de gang van zaken in het voortraject van de tariefbeschikking van 13 november 2007, falen. Het College neemt hierbij in aanmerking dat verweerster het tariefverzoek van KNMP en ZN voorafgaand aan de totstandkoming van die tariefbeschikking aan appellante heeft voorgelegd. Appellante heeft hierop, naar verweerster terecht heeft gesteld, binnen de gestelde termijn gereageerd en zij heeft daarbij geen inhoudelijke argumenten aangevoerd. Ook niet, toen zij daarna het woord heeft gevoerd in de vergadering van de adviescommissie Vrije beroepsbeoefenaren van 16 oktober 2007.
Voorts is appellante in de bezwaarfase door verweerster gehoord in twee hoorzittingen. Naar aanleiding van het in de eerste hoorzitting door appellante ingenomen standpunt dat de mogelijkheden tot afroming van de tarieven voor apotheekhoudende huisartsen kleiner zijn dan die van apothekers, heeft verweerster met appellante afgesproken dat de resultaten van het nieuwe onderzoek van ConQuestor en Significant zouden worden afgewacht alvorens op het bezwaar zou worden beslist. Nadat in oktober 2008 op basis van dat onderzoek door verweerster het Eindrapport Onderzoek inkoopvoordelen en praktijkkosten farmacie is uitgebracht, is appellante op 9 maart 2009 wederom gehoord naar aanleiding van haar bezwaar. Tijdens deze tweede hoorzitting heeft verweerster er op gewezen dat zij in haar berekeningen van andere uitgangspunten uitgaat dan de appellante.
Die uitgangspunten zijn in het bestreden besluit opgenomen. Het College stelt vast dat appellante die uitgangspunten in beroep niet met argumenten heeft bestreden.
5.4 Gelet op het vorenstaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
5.5 Het College acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op de voet van artikel 8:75 Awb.