ECLI:NL:CBB:2013:BZ5186

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
8 april 2013
Zaaknummer
AWB 12/1093
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting tot tijdige beslissing op bezwaar en dwangsom bij overschrijding termijnen

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 18 februari 2013, in de zaak met nummer AWB 12/1093, wordt de verplichting van verweerder besproken om tijdig te beslissen op het bezwaar van appellante, de Vereniging naar Belgisch recht Pesticide Action Network Europe. De zaak betreft de wijziging van de toelating van gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof imidacloprid. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder had niet tijdig beslist, wat leidde tot de procedure bij het College.

Het College stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder op het bezwaar had moeten beslissen, ruimschoots is overschreden. Appellante had verweerder bij brief van 17 augustus 2012 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing. Het College oordeelt dat het beroep ontvankelijk is, omdat meer dan twee weken zijn verstreken sinds de ingebrekestelling.

De rechters overwegen dat op verweerder de verplichting rust om binnen de in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gestelde termijnen te beslissen. De voorwaarden voor uitstel van deze termijn zijn in dit geval niet van toepassing. Het College concludeert dat er geen grond is voor het oordeel dat verweerder de beslistermijn verder mocht opschorten. Het beroep van appellante wordt gegrond verklaard.

Het College bepaalt dat verweerder aan appellante een dwangsom van € 100,- verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Tevens wordt verweerder opgedragen om uiterlijk 29 maart 2013 een beslissing te nemen op het bezwaar van appellante, met een maximum van € 15.000,- aan dwangsommen. De proceskosten worden niet vergoed.

Uitspraak

uitspraak buiten zitting
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 12/1093
32200 Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 februari 2013 in de zaak tussen
De Vereniging naar Belgisch recht Pesticide Action Network Europe, gevestigd te Brussel, appellante
(gemachtigde: H. Muilerman),
en
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, verweerder
(gemachtigde: mr. J.H. Geerdink, advocaat te Den Haag).
Procesverloop
Bij besluit van 8 juli 2011 (het primaire besluit), bekendgemaakt op 15 juli 2011, heeft verweerder de toelating van een aantal gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof imidacloprid gewijzigd.
Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 24 augustus 2011 bezwaar gemaakt. De gronden van het bezwaar zijn op 24 oktober 2011 ingediend.
Op 19 april 2012 heeft verweerder kenbaar gemaakt dat hij het voornemen heeft de behandeling van het bezwaar in afwachting van wetenschappelijke publicaties van de European Food and Safety Authority (EFSA) aan te houden tot juni 2012.
Op 16 mei 2012 heeft toelatingshouder Bayer Cropscience verzocht om de behandeling van het bezwaar tot ná juni 2012 aan te houden in verband met publicaties van de EFSA en voorts omdat men in overleg wil met betrokken partijen. Verweerder heeft dit verzoek gehonoreerd
Bij brief van 17 augustus 2012 heeft appellante verweerder vanwege het niet tijdig beslissen op het bezwaar in gebreke gesteld en verzocht om een spoedige beslissing.
Op 3 oktober 2012 heeft de secretaris van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften bericht dat de voorgenomen hoorzitting van 17 oktober 2012 in verband met een twee ingekomen bezwaarschriften van De Bijenstichting wordt uitgesteld. Deze bezwaarschriften zijn gericht tegen het primaire besluit en tegen de afwijzing van een verzoek om informatie op grond van de Wet openbaarheid bestuur (WOB).
Op 24 oktober 2012 heeft appellante verzocht om intrekking van de toelatingen van zeven Imidacloprid-bevattende middelen.
Bij brief van 29 november 2012 heeft appellante beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het door haar ingediende bezwaar.
Verweerder heeft op 28 december 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 8 februari 2013 heeft verweerder het College desgevraagd bericht dat op het verzoek van 24 oktober 2012 nog niet is beslist en dat verweerder op 20 februari 2013 zal spreken met appellante hoe en op welke termijn op het verzoek beslist zal worden.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie (Wbb) in samenhang bezien met artikel 8:55, eerste lid, van de Awb doet het College, indien het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, uitspraak met toepassing van artikel 8:54 van de Awb, tenzij het College een onderzoek ter zitting nodig acht.
Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13, is ingesteld – binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslist. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken kan verdagen. Ingevolge het vierde lid van dit artikel is verder uitstel mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. indien dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid wordt bij een gegrond beroep de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit dient bekend te maken op twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden bepaald. Ingevolge het derde lid van dit artikel kan in bijzondere gevallen of indien de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, een andere termijn worden bepaald of een andere voorziening worden getroffen.
2. Het College stelt vast dat de termijn waarbinnen verweerder ingevolge artikel 7:10 van de Awb had moeten beslissen ruimschoots is overschreden. Voorts stelt het College vast dat appellante verweerder bij brief van 17 augustus 2012 in gebreke heeft gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een beslissing op het door haar ingediende bezwaarschrift. Tussen die datum en het moment van indiening van het beroepschrift zijn meer dan twee weken verstreken. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
3. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat hij de beslistermijn redelijkerwijs heeft kunnen opschorten. De hoorzitting is in eerste instantie met instemming van appellante uitgesteld. Daarna is het horen van appellante vanwege het verzoek van de toelatinghouders en de beslissing van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften van verweerder opnieuw uitgesteld. Voorts wil verweerder twee nog te nemen besluiten afwachten: de beslissing op bezwaar van de afwijzing van het WOB-verzoek van de Bijenstichting (naar verwachting in januari of februari 2013) en de beslissing op het verzoek van appellante van 24 oktober 2012 (naar verwachting eind januari 2013). Ook acht verweerder het van belang de consultatie van de lidstaten van de EU met betrekking tot het lopend onderzoek van de EFSA naar het verband tussen bijensterfte en het gebruik van neonicotinoïden af te wachten (bekendmaking van de resultaten van het onderzoek naar verwachting medio januari 2013). Verweerder verwacht eind mei 2013 een beslissing op bezwaar te nemen.
Voor zover het College van oordeel is dat het beroep gegrond is, heeft verweerder verzocht om met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb de termijn voor het nemen van een besluit te bepalen op 31 mei 2013.
4. Het College overweegt dat op verweerder de verplichting rust om tijdig binnen de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb gestelde termijnen op het bezwaar te beslissen. Alleen indien is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 7:10, vierde lid, van de Awb is verweerder bevoegd om het nemen van een beslissing op bezwaar verder uit te stellen. Deze voorwaarden doen zich hier niet voor. Hetgeen van de zijde van verweerder is aangevoerd ter verklaring van de vertraging in de besluitvorming kan aan deze conclusie niet afdoen. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat verweerder de beslistermijn verder mocht opschorten. Het beroep is gegrond.
5. Het College zal een termijn bepalen waarbinnen een beslissing op bezwaar dient te worden genomen. In dit verband overweegt het College het volgende.
Gezien de complexiteit van de onderhavige zaak, waarbij ook de belangen van derden een rol spelen en de samenloop met andere procedures over hetzelfde onderwerp, is naar het oordeel van het College sprake van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid van de Awb. De vereiste zorgvuldigheid gebiedt dat verweerder voldoende tijd krijgt om een hoorzitting te laten plaatsvinden en het advies van zijn Adviescommissie van de bezwaarschriften af te wachten alvorens over te gaan tot besluitvorming.
Op grond hiervan ziet het College aanleiding om verweerder op te dragen uiterlijk 29 maart 2013 een beslissing op het door appellante ingediende bezwaarschrift te nemen. Voor een langere termijn, als door verweerder verzocht, ziet het College gezien de tijd die reeds is gepasseerd nádat de bezwaarschriften zijn ingekomen geen grond.
6. Het College zal met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb voorts bepalen dat verweerder aan appellante een dwangsom van € 100,- verbeurt voor iedere dag dat hij in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
7. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is geen sprake.
8. Met toepassing van artikel 19 Wbbo, in samenhang bezien met artikel 8:54 Awb, leidt dit tot de volgende uitspraak.
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op uiterlijk 29 maart 2013 een beslissing te nemen op het bezwaar van appellante;
- bepaalt dat verweerder aan appellante een dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij later dan genoemde datum een
besluit neemt, waarbij de hoogte van de dwangsom € 100,- bedraagt, met een maximum van € 15.000,-
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 310,- aan appellante te vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Verwayen, in aanwezigheid van mr. N.W.A. Verrijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013
w.g. B. Verwayen w.g. N.W.A. Verrijt
Afschrift verzonden aan partijen op:
Een belanghebbende kan tegen deze uitspraak ingevolge artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht binnen zes weken na de dag van verzending gemotiveerd verzet doen bij het College, door middel van een ondertekend verzetschrift. Indien u verzet indient en over het verzet wenst te worden gehoord, kunt u dit in uw verzetschrift vragen.