VOORZIENINGENRECHTER VAN HET COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 13/19
7701 Tweekleppige weekdieren
Uitspraak van 30 januari 2013 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
A V.O.F, te B, verzoekster
(gemachtigde: mr. J.A.M. de Kerf, advocaat te Goes),
het Produktschap Vis, verweerder
(gemachtigde: mr. S. Maric).
Bij besluiten van 19 november 2012 heeft verweerder op grond van artikel 7 van de Verordening productiegebieden levende tweekleppige weekdieren 2006 besloten tot tijdelijke sluiting van de tot het bedrijf van verzoekster behorende vakken 1 en 2 van het verwatergebied YB 308.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft verweerder het verzoek van verzoekster, waarbij toestemming wordt verzocht om vanaf uiterlijk 14 december 2012 weer te kunnen vissen op beide vakken, of in ieder geval op vak 2, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 2 januari 2013 bezwaar gemaakt. Tevens heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een reactie op het verzoek ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 januari 2013.
Verzoekster werd ter zitting vertegenwoordigd door C, bijgestaan door de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Voorts zijn voor verweerder verschenen: ing. J. van den Boomgaard, drs. G.A. Lam en A. Groen.
1. De voorzieningenrechter neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Aan A zijn op 15 oktober 2012 4000 kilogram mosselen in vier big bags uit het productiegebied Castlemaine Harbour te Ierland geleverd. Een deel van deze mosselen (uit één van de big bags) is door A verkocht aan een Belgische afnemer. De mosselen zijn gegeten op een mosselsouper op 19 en 20 december 2012. In totaal zijn 132 mensen na het eten van de mosselen ziek geworden.
Op 26 oktober 2012 heeft een aantal medewerkers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), toezichthouder in deze, een gesprek gehad met B. In het door toezichthouder Van de Gevel opgetekende gespreksverslag van 5 november 2012 wordt vermeld dat B heeft verklaard dat hij op vrijdag 19 oktober vernam dat er iets mis was met de mosselen en dat hij naar aanleiding daarvan de drie big bags die nog in zijn bezit waren op het slippersplaatje heeft gestort. Van het op 26 oktober 2012 gevoerde gesprek met B is op dezelfde datum tevens een rapport van bevindingen opgemaakt door teamleider Groen, Hierin wordt eveneens vermeld dat B heeft verklaard dat hij het restant (ongeveer 3000 kg) van de betreffende partij heeft gestort op het slippersplaatje in de Oosterschelde. Voorts wordt in het rapport vermeld dat Van Stee, operator van de radarpost te Yerseke, nadat hij desgevraagd de videoband van zaterdag 20 oktober had bestudeerd heeft verklaard dat het zeer aannemelijk is dat de YE 17 (schip van A) op zaterdag 20 oktober 2012 op perceel YB 308 is geweest en daar mosselen heeft verzaaid en niet gevist. De redenen van deze verklaring zijn in het rapport opgenomen.
Uit de voorlopige (in het Engels gerapporteerde) resultaten van het onderzoek van het Ministry Belgian Food Safety Agency blijkt eind oktober 2012 dat in mosselen afkomstig uit het productiegebied Castlemaine Harbour een hoeveelheid azaspiracides (AZA) is aangetroffen die de wettelijke norm overschrijdt.
Op 30 oktober 2012 zijn op vijf percelen in de Oosterschelde, waaronder het perceel van A (verwateringsgebied YB 308, vak 1 en 2), monsters genomen.
Verweerder heeft op 31 oktober 2012 geconcludeerd dat niet langer is voldaan aan de eisen die gelden ingevolge Verordening (EG) nr. 854/2004 van het Europees parlement en de Raad van de Europese Unie van 29 april 2004 en artikel 3, eerste lid van Verordening (EG) 853/2004. Om te voorkomen dat de mosselen worden opgevist heeft verweerder uit voorzorg vijf percelen in de Oosterschelde, waaronder vak 1 en 2 van verwateringsgebied YB 308 tot nader order tijdelijk gesloten.
Op 2 november 2012 zijn de resultaten van het onderzoek van de op 30 oktober 2012 genomen monsters, welke door het Rikilt te Wageningen, als nationaal referentielaboratorium voor mariene biotoxines zijn geanalyseerd, bekend geworden. Gebleken is (onder meer) dat de hoeveelheid AZA in twee monsters uit vak 1 van het perceel YB 308 hoger is dan de wettelijke norm. De monsters uit vak 2 van hetzelfde perceel vertonen geen toxines.
Verweerder heeft daarop de tijdelijke sluiting van vak 2 met ingang van 2 november 2012 ingetrokken.
Omdat er grote verschillen zijn in de analyseresultaten van de monsters, hetgeen betekent dat het AZA-gehalte binnen de mosselpercelen ongelijk is verdeeld, heeft de NVWA Rikilt verzocht om wetenschappelijk advies te geven over de AZA in mosselen op de vijf percelen in de Oosterschelde. In zijn advies van 19 november 2012 heeft Rikilt geconcludeerd dat door de heterogeniteit niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat in dit specifieke geval een negatief analyseresultaat voor een perceel ook daadwerkelijk betekent dat alle mosselen uit dat perceel aan de wettelijke limiet voldoen. Analyse van individuele mosselen laat zien dat consumptie van slechts drie van de zwaarst besmette mosselen kan leiden tot hoeveelheden AZA die boven de “acute reference dose”liggen. Dat wil zeggen dat mensen daar ziek van kunnen worden.
Rikilt heeft in zijn advies de conclusie getrokken dat voor geen van de percelen waarop mosselen afkomstig uit Castlemaine Harbour zijn gedeponeerd kan worden gegarandeerd dat deze onder de wettelijke limiet zullen zijn en dus veilig voor consumptie. Gezien de hoogte van de AZA-concentraties en de uit de literatuur bekende halfwaardetijd van 35 dagen voor vergelijkbare mariene toxines kan het zo’n drie maanden duren voordat de mosselen uit deze gebieden onder de norm zijn.
Naar aanleiding van dit advies heeft verweerder op 19 november 2012 (opnieuw) besloten tot tijdelijke sluiting van de vakken 1 en 2 van de verwatergebieden van A.
Op 26 november 2012 is in een bespreking met alle belanghebbenden verwaterperceel YB 716 vak 3 als referentieperceel aangewezen, omdat op dit perceel voornamelijk mosselen liggen afkomstig uit Castlemaine Harbour zodat vermenging met de reeds op het perceel aanwezige mosselen minimaal is. Dat wil zeggen dat in beginsel de besmetting op alle percelen geacht zal worden beëindigd te zijn, als in mosselen van het referentieperceel geen AZA meer boven de norm wordt vastgesteld.
Op 14 december 2012 heeft Rikilt desgevraagd een nader wetenschappelijk advies uitgebracht, waarin de laatste bemonsteringsresultaten en andere omstandigheden zijn meegenomen. In het advies heeft Rikilt zijn conclusies uit het eerdere advies van 19 november 2012 gehandhaafd; de besmetting is nog aanwezig.
Bij besluit van 14 december 2012 heeft verweerder het verzoek van A om de tijdelijke sluiting van de twee vakken uit verwateringsgebied YB 308 op te heffen, afgewezen. Op basis van het advies van Rikilt valt volgens verweerder niet uit te sluiten dat consumptie van mosselen uit vak 1 en 2 van het verwateringsgebied YB 308 risico voor de menselijke gezondheid oplevert.
In de tweede week van januari 2013 zijn opnieuw monsters genomen in vak 3 van verwatergebied YB 716 (het referentieperceel) en een enkel monster uit de andere gesloten vakken. De monsters zijn door Rikilt onderzocht en geanalyseerd. Gebleken is dat in alle monsters uit vak 3 AZA aanwezig is en dat in 10 van de 19 monsters van het referentieperceel de hoeveelheid AZA de wettelijke norm van 165µg overschrijdt. In een monster uit het perceel van A (YB 308) is geen besmetting met AZA aangetroffen.
2. B heeft aangevoerd dat hij op 15 oktober 2012 drie van de vier big bags met mosselen uit Ierland niet op het slippersplaatje, maar bij de stortboei in Yerseke heeft gestort. Uit de gegevens van het registratieformulier van het zuiveringscentrum kan verweerder niet geconcluderen dat 4000kg mosselen van 16 tot 18 oktober 2012 zijn gezuiverd, omdat de gegevens op dat formulier niet kloppen. Er zijn immers slechts 1000kg mosselen gezuiverd, maar B heeft desalniettemin 4000kg op het formulier ingevuld omdat hij vreesde dat daarover anders problemen zouden ontstaan.
Verweerders aanname dat hij de besmette mosselen op 20 oktober 2012 in voornoemde vakken heeft verzaaid is dan ook onjuist. Uit de radarbeelden van die dag kan volgens B een dergelijke conclusie niet worden getrokken. Hij is die dag uitgevaren om te vissen en niet om mosselen te verzaaien. Dat bij de monstername van 30 oktober 2012 in vak 1 desalniettemin besmette mosselen zijn aangetroffen, kan volgens B veroorzaakt zijn doordat mosselen zijn achtergebleven in de lospoorten van een schip. In vak 2 zijn geen besmette mosselen aangetroffen, zodat de sluiting van dat vak in ieder geval onrechtmatig moet worden geacht. In vak 1 zijn sinds 3 december 2012 de resultaten van de onderzoeken naar het AZAgehalte in de mosselen negatief.
Volgens verweerder kan de verklaring van B dat hij een deel van de mosselen op 15 oktober 2012 bij de stortboei heeft gedeponeerd niet juist zijn. Volgens het Register zuiveringscentrum zijn van 16 oktober 2012 24:00 uur tot 18 oktober 2012 13:00 uur 4000 kg mosselen gezuiverd om voor rechtstreekse menselijke consumptie geschikt te maken. Dat moet de gehele partij Ierse mosselen geweest zijn. Bovendien heeft B op 26 oktober 2012 verklaard dat hij, vanwege de mogelijkheid dat er iets mis was met de mosselen, hetgeen hij op 19 oktober 2012 vernomen zou hebben, de drie big bags die nog in zijn bezit waren op het slippersplaatje heeft gestort. Verweerder heeft voorts gewezen op videobeelden van de radarpost waaruit blijkt dat B op 20 oktober 2012 in de ochtend gedurende 9 minuten in zijn vakken heeft gevaren. Uit de (korte) duur van de vaartocht en het feit dat hij daarna meteen naar de haven in plaats van naar de losplaats is gegaan, blijkt volgens verweerder dat B op 20 oktober 2012 mosselen heeft verzaaid. Recente resultaten van monsternemingen tonen aan dat de mosselen uit het referentieperceel (vak 3) nog steeds te hoge AZA-gehaltes bevatten, zodat in het belang van de volksgezondheid geen grond bestaat voor het opheffing van de sluiting van de vakken 1 en 2 van A's perceel.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat ingevolge artikel 8:81 van de Awb hangende de beslissing op bezwaar en indien van de beslissing daarop beroep bij het College openstaat, de voorzieningenrechter van het College een voorlopige voorziening kan treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Het spoedeisende belang bij een voorlopige voorziening heeft A naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk gemaakt, nu de tijdelijke sluiting tot nader order betekent dat A per week aanzienlijke inkomsten misloopt terwijl het seizoen waarin hij zijn inkomsten uit de mosselvangst dient te behalen eind maart 2013 eindigt.
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het verzoek om een voorlopige voorziening betrekking heeft op zowel het besluit van 19 november 2012 als het besluit van 14 december 2012.
In de gedingstukken bevindt zich alleen een bezwaarschrift van 2 januari 2013 tegen het besluit van 14 december 2012. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan het in deze procedure dan ook uitsluitend gaan om een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot verweerders besluit tot afwijzing van het verzoek om sluiting van de vakken van A per 14 december in te trekken. De vraag of ook bezwaar is gemaakt tegen het besluit van 19 november 2012 is voor de beoordeling niet van belang en laat de voorzieningenrechter dus in het midden.
5. Niet in geschil is, dat verweerder, zolang er een reëel gevaar bestaat dat mosselen waarin te hoge AZA-gehaltes aanwezig zijn voor consumptie worden aangeboden, goede grond heeft om de vakken, waarvan deze mosselen afkomstig kunnen zijn, tijdelijk voor bevissing af te sluiten.
Het geschil betreft dus, zoals ter zitting door partijen bevestigd, uitsluitend de vraag of er voldoende grond bestaat om vanaf 14 december 2012 tot op heden met de aanwezigheid van besmette mosselen op de vakken 1 en 2 van verwatergebied YB 308 rekening te houden.
6. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Vast staat dat zich op 30 oktober 2012 in vak 1 van A’s perceel besmette mosselen bevonden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter moet aannemelijk worden geacht dat dit mosselen uit Castlemaine Harbour betreft. De door A geopperde mogelijkheid dat de besmetting van een buurperceel afkomstig zou zijn, komt de voorzieningenrechter niet waarschijnlijk voor, nu van enige besmetting van dat buurperceel niet gebleken is. A heeft voorts gewezen op de mogelijkheid dat een deel van de mosselen, die hij op het slippersplaatje had willen storten, in zijn schip achtergebleven zijn en vervolgens bij het opvissen van mosselen op 20 oktober 2012 in het water geraakt zijn. In dat geval is niet duidelijk waarom dat alleen in vak 1 gebeurd kan zijn. Gelet op het feit, dat het niet om een hele grote partij gaat, kunnen ook in vak 2 met AZA besmette mosselen uit Castlemaine Harbour aanwezig zijn, zonder dat dit bij het verzamelen van enkele monsters direct hoeft te blijken. Daar komt nog bij dat vanwege het door B naar eigen zeggen onjuist ingevulde registratieformulier van het zuiveringscentrum ook rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat alle mosselen op 18 oktober 2012 nog in zijn bezit waren en dat, zoals op 26 oktober 2012 verklaard, de drie big bags of een gedeelte daarvan, bewust in het verwatergebied YB 308 zijn uitgezaaid.
Gezien de heterogene verdeling van de besmetting acht de voorzieningenrechter het juist dat verweerder op basis van de voorliggende gegevens niet heeft geconcludeerd dat een of beide vakken van verwatergebied YB 308 inmiddels met een voldoende mate van zekerheid vrij is van besmetting.
A's betoog dat anders geoordeeld zou moeten worden is gebaseerd op verklaringen, die naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet boven twijfel verheven zijn. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat B verschillende, met elkaar in tegenspraak zijnde uitspraken heeft gedaan over reden, datum en plek van het storten van de mosselen. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat B het registratieformulier van het zuiveringscentrum opzettelijk onjuist heeft ingevuld. Voorts heeft B op het moment dat zijn afnemer op de hoogte werd gesteld van een vermoeden van besmette mosselen, nagelaten hiervan bij verweerder melding te doen.
Gezien het vorenstaande, heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende grond om vast te houden aan zijn standpunt dat nog steeds een reëel risico bestaat voor de volksgezondheid, zodat het vrijgeven van de vakken 1 en 2 van verwateringsgebied YB 308 niet in de rede ligt.
7. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal dan ook worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. N.W.A. Verrijt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 30 januari 2013.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: