ECLI:NL:CBB:2013:CA0787

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
25 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 11/725
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen tuchtrechtelijke maatregel opgelegd aan accountant wegens niet voldoen aan permanente educatie verplichtingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van A, een accountant, tegen een uitspraak van de accountantskamer die op 29 juli 2011 een klacht gegrond verklaarde en hem een waarschuwing en een geldboete van € 3.000,- oplegde. De klacht was ingediend door het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA) en betrof het niet behalen van de vereiste permanente educatie (PE) punten in de periode van 2007 tot en met 2009. A stelde dat hij niet meer actief was als accountant en dat hij de titel niet meer gebruikte, maar de accountantskamer oordeelde dat hij nog steeds onder de PE-verplichtingen viel. Tijdens de zitting op 18 september 2012 was A niet aanwezig, maar klager was vertegenwoordigd door mr. A. Sukkel.

De accountantskamer had vastgesteld dat A in de driejaarscyclus 2007-2009 slechts 60 PE-punten had behaald, terwijl minimaal 120 punten vereist waren. A voerde aan dat hij niet had kunnen voorzien dat er zulke ingrijpende beslissingen zouden komen omtrent de PE-verplichtingen en dat de opgelegde boete niet in verhouding stond tot zijn inkomen. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de accountantskamer terecht de klacht gegrond had verklaard, maar dat de opgelegde geldboete niet passend was. Het College vernietigde de eerdere uitspraak voor wat betreft de maatregel en legde in plaats daarvan een berisping op.

De uitspraak van het College is gebaseerd op de Wet tuchtrechtspraak accountants, die sinds 1 mei 2009 de mogelijkheid biedt om naast waarschuwingen ook geldboetes op te leggen. Het College oordeelde dat de omstandigheden van het geval, waaronder het feit dat A niet had kunnen voorzien dat een geldboete opgelegd zou worden, meebrachten dat de maatregel van berisping meer op zijn plaats was. De uitspraak van de accountantskamer werd vernietigd voor zover het de opgelegde maatregel betreft, en het College verklaarde het hoger beroep gegrond.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/725 25 april 2013
20150 Wet tuchtrechtspraak accountants
Uitspraak op het hoger beroep van:
A, te B, appellant van een uitspraak van de accountantskamer van 29 juli 2011, met nummer 11/374 Wtra AK.
1. Het procesverloop in hoger beroep
Appellant heeft bij brief van 10 september 2011, bij het College binnengekomen op 14 september 2011, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op een klacht, op 18 februari 2011 door de voorzitter van het Koninklijk Nederlands Instituut van Registeraccountants (NIVRA, hierna ook: klager), ingediend tegen appellant.
De accountantskamer heeft bij brief van 3 oktober 2011 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 12 oktober 2011 heeft klager een reactie op het hoger beroepschrift ingediend.
Op 18 september 2012 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Appellant is niet verschenen. Namens klager is verschenen mr. A. Sukkel.
2. De uitspraak van de accountantskamer
Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht gegrond verklaard en appellant de maatregel van waarschuwing opgelegd en een geldboete ten bedrage van € 3.000,-.
Ter zake van de formulering van de klacht door de accountantskamer, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht en als hier ingelast wordt beschouwd.
3. De beoordeling van het hoger beroep
3.1 Ingevolge de Nadere voorschriften permanente educatie (hierna: NVPE) dienen de (actieve) leden van het NIVRA per drie aaneengesloten kalenderjaren minimaal 120 permanente educatie (PE)-punten én per kalenderjaar minimaal 20 PE-punten te behalen.
3.2 De klacht die is ingediend tegen appellant, zoals deze is weergegeven door de accountantskamer en door appellant niet wordt bestreden, houdt in dat appellant:
a. géén, althans minder dan 120 PE-punten heeft behaald in de driejaarscyclus 2007-2009;
b. voor zover alsnog mocht blijken dat hij wel PE-punten heeft behaald ten aanzien van de kalenderjaren 2007, 2008 en 2009 en de driejaarscyclus 2007-2009, hij niet heeft voldaan aan zijn registratieverplichting;
c. in het geheel niet heeft gereageerd op herhaalde aanmaningen van het NIVRA inzake de op de betrokkene rustende PE-verplichtingen voor de driejaarscyclus 2007-2009.
3.3 De accountantskamer heeft naar aanleiding van hetgeen appellant bij de behandeling van de klacht ter zitting naar voren heeft gebracht aannemelijk geacht dat betrokkene in de periode van 2007 tot en met 2009 60 uur heeft besteed aan zelfstudie/training-on-the-job-activiteiten als bedoeld in artikel 5, derde lid, van de NVPE, en daarmee in deze periode in totaal 60 PE-punten heeft behaald.
3.4 In het hoger beroepschrift voert appellant aan dat hij al jaren niet meer actief is in de accountantswereld, ook niet in een vergelijkbare functie in het bedrijfsleven die raakt aan een functie als registeraccountant, en dat ook niet meer zal gaan doen. Hij is werkzaam in een administratieve (boekhoudkundige) functie voor 24 uur per week. Hij stelt dat hij de titel registeraccountant ook bewust niet meer gebruikt. Hij merkt op trots te zijn ooit de NIVRA-opleiding te hebben gevolgd en nog wel jaarlijks zijn contributie te betalen. Appellant verwijt NIVRA geen passende voorziening te hebben getroffen voor registeraccountants die in soortgelijke omstandigheden verkeren als hijzelf en verzoekt een hardheidsclausule toe te passen die recht doet aan zijn situatie. Hij stelt dat als hij had kunnen bevroeden dat sprake zou zijn van zulke ingrijpende beslissingen rondom PE, hij zich enkele jaren geleden had uitgeschreven uit het register.
Appellant voert verder aan dat hij de maatregel van waarschuwing niet op zijn plaats vindt en dat de boete hem volstrekt buitensporig voor komt en deze niet in verhouding staat tot zijn netto-inkomen van € 1.900,- per maand.
3.5 In de reactie op het hoger beroepschrift stelt klager dat het verwijt dat er geen passende voorziening is getroffen miskent dat appellant door zijn inschrijving in het register en zijn werkzaamheden, op grond van de Verordening gedragscode als accountant in business moet worden aangemerkt. Klager merkt op dat voor de accountant in business een aanzienlijke verlichting in de PE-verplichting geldt ten opzichte van de openbaar, intern en overheidsaccountant, die inhoudt dat een accountant in business de helft van de te behalen PE-punten mag behalen met zelfstudie en/of training-on-the-job-activiteiten.
3.6 Het College is van oordeel dat hetgeen appellant heeft aangevoerd omtrent zijn werkzaamheden niet kan afdoen aan de voor hem geldende PE-verplichtingen. Gesteld noch gebleken is dat sprake is van een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de NVPE. Het College stelt vast dat appellant ten aanzien van de driejaarscyclus 2007 tot en met 2009 niet, althans niet ten volle, aan zijn PE verplichtingen heeft voldaan, en dat hij heeft nagelaten de behaalde PE-punten te laten registreren. Appellant heeft voorts niet bestreden dat hij niet heeft gereageerd op herhaalde aanmaningen van het NIVRA inzake de op hem rustende PE verplichtingen. De klacht is derhalve terecht gegrond verklaard.
Ten aanzien van de door de accountantskamer opgelegde tuchtrechtelijke maatregelen overweegt het College als volgt.
3.7 Met de inwerkingtreding van (onder meer hoofdstuk II van) de Wet tuchtrechtspraak accountants (hierna: Wtra) per 1 mei 2009 is het mogelijk geworden om - naast de bestaande tuchtrechtelijke maatregelen van waarschuwing, berisping, tijdelijke doorhaling (voor 1 mei 2009: schorsing) en doorhaling - als tuchtrechtelijke maatregel een geldboete op te leggen.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wtra kan de maatregel van geldboete gezamenlijk met een van de andere tuchtrechtelijke maatregelen worden opgelegd.
De accountantskamer heeft bij de beslissing tot het - naast de maatregel van waarschuwing - opleggen van een geldboete en het bepalen van de hoogte daarvan, mede in aanmerking genomen dat andere accountants, die zich wel aan hun PE-verplichtingen hebben gehouden, daarvoor (studie)kosten hebben moeten maken en dat dit bij appellant niet het geval is. De accountantskamer schat de economische waardering van het verschil in positie tussen appellant en deze andere accountants op € 50,- per niet behaald PE-punt en heeft dienovereenkomstig de geldboete vastgesteld op (60 x
€ 50 = ) € 3.000,-.
Het College is van oordeel dat in zijn algemeenheid in een geval als het onderhavige, waarbij niet is voldaan aan de voorschriften inzake permanente educatie en niet is gereageerd op aanmaningen ter zake van het voldoen aan die voorschriften, het opleggen van de maatregel van geldboete in combinatie met de maatregel van waarschuwing in beginsel passend kan worden geacht. Het College is voorts van oordeel dat het door de accountantskamer gekozen uitgangspunt van € 50,- per niet behaald PE-punt als maatstaf voor het bepalen van de hoogte van de op te leggen geldboete in zijn algemeenheid niet onredelijk is. Bij het bepalen van de hoogte van de geldboete kunnen echter alle omstandigheden van het geval van belang zijn.
Het College overweegt echter dat vóór 1 mei 2009 - de datum van inwerkingtreding van hoofdstuk II van de Wtra - het opleggen van de tuchtrechtelijke maatregel van geldboete niet mogelijk was en dat dit voor appellant ten tijde van belang dus ook niet voorzienbaar was. Appellant hoefde destijds geen rekening te houden met het opleggen van een geldboete wegens zijn nalaten om over de driejaarscyclus 2007 tot en met 2009 te voldoen aan de geldende PE-verplichtingen.
Onder deze omstandigheden acht het College het aan appellant opleggen van de maatregel van geldboete - naast de maatregel van waarschuwing - niet passend. In plaats van de door de accountantskamer opgelegde tuchtmaatregelen acht het College in dit geval het opleggen van de maatregel van berisping passend en geboden.
3.8 Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is. De uitspraak van de accountantskamer dient te worden vernietigd voor zover het de opgelegde maatregel betreft. Het College zal de zaak zelf afdoen.
3.9 Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, van de Wtra en artikel 40 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.
4. De beslissing
Het College:
- verklaart het hoger beroep van appellant gegrond;
- vernietigt de bestreden uitspraak van de accountantskamer voor zover het de opgelegde maatregel betreft;
- legt appellant de maatregel van berisping op.
Aldus gewezen door mr. W.A.J. van Lierop, mr. M.M. Smorenburg en mr. P.M. van der Zanden, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 25 april 2013.
w.g. W.A.J. van Lierop w.g. M.A. Voskamp