COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 13/74
Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 maart 2013 in de zaak tussen
De Bijenstichting, gevestigd te Kolhorn, appellante
(verder: de Bijenstichting)
(gemachtigde: L.J. Smale)
College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden, verweerder,
(verder: Ctgb)
(gemachtigde: J.H. Geerdink, advocaat te Den Haag)
Bij besluiten van 20 april 2011 en 8 juli 2011, gepubliceerd op respectievelijk 28 april 2011 en 15 juli 2011, heeft het Ctgb het wettelijke gebruiksvoorschrift en de toelating van een aantal gewasbeschermingsmiddelen op basis van de werkzame stof imidacloprid gewijzigd.
Tegen deze besluiten heeft de Bijenstichting bij brieven van 11 mei 2011 en 24 augustus 2011 bezwaar gemaakt. Daarbij heeft de Bijenstichting gelijktijdig verzocht om openbaarmaking van de stukken.
Bij besluit van 9 juli 2012 heeft het Ctgb het verzoek om openbaarmaking van de stukken afgewezen. Tegen dit besluit heeft de Bijenstichting bij brief van 17 augustus 2012 bezwaar gemaakt. Op 17 oktober 2012 heeft een hoorzitting plaatsgevonden van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften van het Ctgb. Bij brief van 31 december 2012 heeft de Adviescommissie haar advies aan het Ctgb toegezonden.
Bij brief van 9 januari 2013 heeft de Bijenstichting het Ctgb in gebreke gesteld wegens het niet tijdig nemen van besluiten op de door haar ingediende bezwaren van 11 mei 2011, 24 augustus 2011 en 17 augustus 2012.
Bij brief van 28 januari 2013 heeft de Bijenstichting beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van besluiten op voornoemde bezwaren.
Het Ctgb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op 18 maart 2013 plaats gehad. Partijen zijn daarbij vertegenwoordigd door hun gemachtigden.
Ter zitting heeft de Bijenstichting het verzoek gedaan het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van besluiten op haar bezwaren van 11 mei 2011 en 24 augustus 2011, gericht tegen de toelatingsbesluiten van het Ctgb, aan te houden en alleen uitspraak te doen inzake het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 17 augustus 2012 gericht tegen de afwijzing van het verzoek om openbaarmaking van de stukken. Het College heeft met dat verzoek ingestemd. Deze uitspraak heeft daarom alleen betrekking op het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 17 augustus 2012.
1. Ingevolge artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit.
Ingevolge artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 7:10, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan binnen zes weken of – indien een commissie als bedoeld in artikel 7:13, is ingesteld – binnen twaalf weken na ontvangst van het bezwaarschrift beslist. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan de beslissing voor ten hoogste zes weken kan verdagen. Ingevolge het vierde lid van dit artikel is verder uitstel mogelijk voor zover:
a. alle belanghebbenden daarmee instemmen,
b. de indiener van het bezwaarschrift daarmee instemt en andere belanghebbenden daardoor niet
in hun belangen kunnen worden geschaad, of
c. indien dit nodig is in verband met de naleving van wettelijke procedurevoorschriften.
2. Gebleken is dat bij besluit van 18 maart 2013 het Ctgb heeft beslist op het bezwaar van de Bijenstichting tegen de afwijzing van het verzoek om openbaarmaking van de stukken. Het besluit is echter nog niet bekend gemaakt op de wijze zoals voorgeschreven in artikel 3:41, eerste lid, Awb. Nu er wel sprake is van een alsnog genomen besluit is het beroep op grond van artikel 6:20, derde lid, Awb, mede gericht tegen dat besluit. De Bijenstichting zal in de gelegenheid worden gesteld om indien zij het beroep wenst te handhaven de gronden van haar beroep aan te vullen, nadat het besluit is bekend gemaakt. Vanwege de door haar bij het Ctgb geclaimde dwangsom heeft de Bijenstichting, gelet op de artikelen 4:17 en 7:14 Awb, nog wel een belang bij de beoordeling van de vraag of het Ctgb niet tijdig een besluit heeft genomen. Het College zal daarom op grond van artikel 6:20, vijfde lid, Awb een oordeel over het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit geven.
3. Het College stelt vast dat de termijn waarbinnen het Ctgb ingevolge artikel 7:10 van de Awb had moeten beslissen ruimschoots is overschreden. Voorts stelt het College vast dat de Bijenstichting het Ctgb bij brief van 9 januari 2013 in gebreke heeft gesteld vanwege het niet tijdig nemen van een besluit op het door haar ingediende bezwaarschrift van 17 augustus 2012. Tussen die datum en het moment van indiening van het beroepschrift zijn meer dan twee weken verstreken. Het beroep is derhalve ontvankelijk.
4. Het Ctgb heeft zich op het standpunt gesteld dat het de beslistermijn redelijkerwijs heeft
kunnen opschorten. In verband met een hoorzitting, een verzoek om uitstel van de toelatinghouders en het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften heeft het Ctgb het nemen van een besluit uitgesteld. Het Ctgb heeft aan de Bijenstichting mededeling gedaan van het uitstel.
5. Het College overweegt dat op het Ctgb de verplichting rust om tijdig binnen de in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb gestelde termijnen op het bezwaar te beslissen. Alleen indien is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 7:10, vierde lid, van de Awb is Ctgb bevoegd om het nemen van een beslissing op bezwaar verder uit te stellen. Deze voorwaarden doen zich hier niet voor. Hetgeen van de zijde van Ctgb is aangevoerd ter verklaring van de vertraging in de besluitvorming kan aan deze conclusie niet afdoen. Derhalve bestaat geen grond voor het oordeel dat het Ctgb de beslistermijn verder mocht opschorten. Het beroep gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit is gegrond.
6. Ingevolge artikel 8:55d, eerste lid Awb wordt indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekend gemaakt de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit dient bekend te maken op twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden bepaald. In dit geval is het alsnog genomen besluit van 18 maart 2013 weliswaar nog niet bekend gemaakt zoals bedoeld in artikel 3:41, eerste lid, Awb, maar nu namens het Ctgb is verklaard dat dit binnen een, hooguit twee dagen na de zitting zal gebeuren ziet het College geen grond voor het bepalen van een termijn in de zin van artikel 8:55d, eerste lid, Awb en een daaraan te verbinden dwangsom, zoals bedoeld in artikel 55d, tweede lid, Awb.
7. Het College acht termen aanwezig het Ctgb met toepassing van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de Bijenstichting terzake van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit, zijnde de kosten van de door zijn gemachtigde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden deze kosten vastgesteld op €472,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, in een zaak van licht gewicht, met vermenigvuldigingsfactor 0,5).
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het bezwaar van 17 augustus 2012
gegrond;
- draagt het Ctgb op het betaalde griffierecht van €310,-- aan de Bijenstichting te vergoeden;
- veroordeelt het Ctgb in de proceskosten tot een bedrag van €472,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 maart 2013.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. A.G.J. van Ouwerkerk