ECLI:NL:CBB:2013:CA2115

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 februari 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
AWB 12/258
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van toeslagrechten uit de Nationale reserve in verband met stalcapaciteit en investeringen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 februari 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen A, handelend onder de naam B, en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een aanvraag ingediend voor toeslagrechten uit de Nationale reserve, die was afgewezen door verweerder op basis van onvoldoende investering in stalcapaciteit. De appellant had in zijn aanvraag aangegeven dat hij een investering van € 10.000,- had gedaan, waarvan € 9.000,- voor de uitbreiding van stalcapaciteit. Echter, de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 vereist een minimuminvestering van € 100.000,- om in aanmerking te komen voor toeslagrechten.

De appellant voerde aan dat hij wel degelijk aan de vereisten voldeed, omdat hij investeringen had gedaan die bewijsbaar meer dan € 100.000,- waard waren, inclusief arbeid en andere kosten. Het College overwoog dat de keuzes die bij de opstelling van de Regeling zijn gemaakt, bindend zijn en dat de appellant niet kan worden vrijgesteld van de vereiste investering. Het College concludeerde dat de appellant niet in aanmerking kwam voor de gevraagde toeslagrechten, omdat hij niet aantoonbaar meer dan het vereiste bedrag had geïnvesteerd.

De uitspraak benadrukt het belang van de strikte naleving van de regels zoals vastgelegd in de Regeling en de beperkte ruimte voor afwijkingen op basis van individuele omstandigheden. Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en bevestigde de beslissing van de Staatssecretaris.

Uitspraak

uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: AWB 12/258
5101 regeling GLB-inkomenssteun 2006
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 februari 2013 in de zaak tussen
A, handelend onder de naam B, te C, appellant
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).
Procesverloop
Bij besluit van 12 april 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder appellants aanvraag om hem uit de Nationale reserve toeslagrechten toe te kennen in verband met een investering in de uitbreiding van stalcapaciteit afgewezen. Bij besluit van 29 april 2011 heeft verweerder een Overzicht geregistreerde toeslagrechten afgegeven, waaruit bleek dat aan appellant op 15 mei 2010 3,37 toeslagrechten met een totale waarde van € 1242,86 zijn toegekend.
Bij besluit van 12 januari 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant tegen deze twee besluiten ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2012.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 16 van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 kan een landbouwer van verweerder toeslagrechten uit de nationale reserve ontvangen als hij aantoont dat hij in de jaren 2006 tot en met 2009 een investering in uitbreiding van nieuwe stalcapaciteit van meer dan € 100.000,- heeft gerealiseerd.
Op 19 mei 2010 heeft appellant daartoe een aanvraag bij verweerder ingediend.
In het aanvraagformulier geeft hij aan dat het totale investeringsbedrag € 10.000,- is, waarvan € 9.000,- gebruikt is voor de uitbreiding van stalcapaciteit.
In een begeleidende brief schrijft appellant dat hij in 2006 met een melkbedrijf gestart is, dat in 2008 is omgeschakeld naar vleesvee. In verband daarmee is de stal ingrijpend verbouwd. Dit is grotendeels in eigen beheer gedaan, dus is de investering in geld niet hoger dan € 10,000,-. Appellant vraagt zich in deze brief af, of hij als startende ondernemer, die geïnvesteerd heeft in waterbuffelvleesvee en in stieren, op deze steunregeling is aangewezen, of dat andere regelingen bestaan voor een geval als het zijne.
Appellant heeft vervolgens op 11 augustus 2010 een Subsidieaanvraag jonge landbouwers 2010 ingediend. Deze aanvraag is bij besluit van 4 november 2010 voor een bedrag van € 25.000,- gehonoreerd.
De aanvraag Nationale reserve 2010 is bij het besluit van 12 april 2011 afgewezen, omdat niet voldaan is aan het vereiste van een minimuminvestering van € 100.000,-. Vervolgens zijn dus aan appellant toeslagrechten toegekend, uitsluitend gebaseerd op zijn productie in de jaren 2007 en 2008 (slachtpremie voor in totaal 21 runderen).
2. In zijn bezwaarschrift tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toekenning van toeslagrechten uit de Nationale reserve heeft appellant betoogd, dat de Europese regelgeving ook andere keuzes mogelijk maakt bij de verdeling van de Nationale reserve, dan waarvoor in Nederland gekozen is. Appellant meent dat de in Nederland gemaakte keuzes voor hem betekenen dat hij een zekere achterstand oploopt ten opzichte van bedrijven die enkele jaren eerder in Nederland gestart zijn of bedrijven in andere EU-landen, waar meer ondersteuning beschikbaar is voor bedrijven die gekozen hebben voor verbreding van de landbouw.
Zijn bezwaar tegen de vaststelling van de hoogte van zijn toeslagrechten motiveert appellant uitsluitend met een verwijzing naar de procedure over de Nationale reserve. Als die hem alsnog rechten oplevert, moet het Overzicht toegekende toeslagrechten per 29 april 2011 worden aangepast.
Op de hoorzitting betreffende de bezwaarschriften heeft appellant erop gewezen dat hij zeker voor € 100.000,- in het door hem opgestarte bedrijf heeft geïnvesteerd. Zijn ouders hebben bovendien voor € 950.000,- de grond en opstallen gekocht, die hij nu van hen huurt.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat iedere lidstaat een eigen invulling mag geven aan de in artikel 17 en volgende van Verordening (EG) nr. 1120/2009 geboden mogelijkheid om toeslagrechten uit de nationale reserve aan landbouwers toe te delen. De in Nederland gemaakte keuze is neergelegd in artikel 16 van de Regeling. De kritiek daarop van appellant heeft verweerder opgevat als een beroep op het evenredigheidsbeginsel en dit beroep wordt afgewezen omdat de tekst van de Regeling niet de ruimte biedt om daarvan af te wijken. Dat zou alleen bij overmacht aan de orde kunnen komen.
Verweerder erkent wel dat de Europese regelgeving (met name artikel 21 van Verordening (EG) nr. 1120/2009) de mogelijkheid biedt om andere criteria te stellen, maar dat leidt er niet toe dat niet zou kunnen worden vastgehouden aan het in Nederland gestelde vereiste van een investering van meer dan € 100.000,-.
Noch de eigen arbeid die een investering anders dan in geld oplevert, noch de aankoop van dieren die niet als investering in stalcapaciteit te kwalificeren valt, kunnen reden vormen om toch tot toekenning van toeslagrechten uit de Nationale reserve over te gaan.
4. Appellant voert in beroep aan dat door hem gedane investeringen tot een bedrag van € 55.000,- in stalcapaciteit bewijsbaar zijn. Daarnaast heeft hij – evenzeer bewijsbaar ? € 80.000,- geïnvesteerd in waterbuffels. Voorts zijn grote aantallen werkuren van hemzelf en van zijn familie aantoonbaar, die tezamen gemakkelijk een bedrag van meer dan € 100.000,- waard zijn. Derhalve meent hij aan de vereisten te voldoen. Het gaat niet aan dat verweerder weigert samen met appellant naar een oplossing te zoeken, om het hem mogelijk te maken met zijn bedrijf een bijdrage te leveren aan een verbreding van de landbouw op duurzame wijze.
Verweerder heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld, dat appellant niet in aanmerking kan komen voor toeslagrechten uit de Nationale reserve, omdat hij niet aantoonbaar meer dan € 100.000,- geïnvesteerd heeft in uitbreiding van stalcapaciteit.
5. Het College overweegt, dat appellants betoog onvoldoende rekening houdt met het feit, dat verweerder bij de uitvoering van de Regeling gebonden is aan de keuzes, die bij opstelling daarvan gemaakt zijn. Nu ervoor gekozen is om slechts een investering in de vorm van een bedrag van ten minste € 100.000,- in stalcapaciteit als grondslag voor toekenning van toeslagrechten uit de Nationale reserve te accepteren, is dat in een algemeen verbindend voorschrift opgenomen en staat de wenselijkheid van die keuze in een beroepsprocedure over een uitvoeringsbesluit van de Regeling niet langer ter discussie.
Derhalve moet het College voorbijgaan aan alle argumenten die appellant aanvoert ten betoge, dat – hoewel hij niet een investering in de vorm van een bedrag van tenminste € 100.000,- in uitbreiding van stalcapaciteit gedaan heeft – hij toch op andere grond voor toekenning van toeslagrechten uit de nationale reserve in aanmerking verdient te komen.
6. Conclusie is dat bij het bestreden besluit terecht het bezwaar tegen het besluit van 23 mei 2011 ongegrond is verklaard. Derhalve is er ook geen reden het bezwaar tegen het besluit van 29 april 2011 te honoreren. Het beroep is dan ook ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, in aanwezigheid van mr. C.M. Leliveld, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 februari 2013.
w.g. W.E. Doolaard w.g. C.M. Leliveld