COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 12/590
27000 Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2013 in de zaak tussen
Physicare International B.V., te Zaandam, appellante
(gemachtigde: P. van der Baan),
de minister van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: mr. M. Reuvekamp, ing. G.R. Rinsma en mr. Ch.H.J. Lam-Tjabbes).
Bij besluit van 16 maart 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een S&O-verklaring als bedoeld in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (Wva) voor het project "Ontwikkeling REHAPP" afgewezen.
Bij besluit van 6 juni 2012 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2013.
Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, bijgestaan door A. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
1. Appellante heeft op 29 november 2011 een aanvraag ingediend ter verkrijging van een S&O-verklaring voor de periode januari tot en met juni 2012, voor het ontwikkelingsproject "Ontwikkeling REHAPP" en voor het project "Wetenschappelijke onderbouwing REHAPP". Het eerste project is gericht op de ontwikkeling van een nieuw medisch elektrostimulatie apparaat dat door zijn verschillende functies een breed scala aan behandelingsmogelijkheden heeft. Het tweede project is gericht op de wetenschappelijke onderbouwing van het fysiologische werkingsmechanisme van de REHAPP.
2. Bij besluit van 16 maart 2012 heeft verweerder de aanvraag voor het project "Wetenschappelijke onderbouwing REHAPP" toegekend en de aanvraag voor het ontwikkelingsproject "Ontwikkeling REHAPP" afgewezen omdat de feitelijke ontwikkeling door de samenwerkingspartners wordt uitgevoerd en niet door appellante. Op basis van eisen en specificaties van appellante ontwikkelen de samenwerkingspartners de elektronica en lossen zij de technische knelpunten op. Appellante beperkt zich tot het formuleren van eisen, specificeren en testen. In het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in de periode januari tot en met juni 2012 werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot het ontwikkelen van (onderdelen van ) technische nieuwe fysieke producten binnen dit project. Volgens verweerder maakt het enkele feit dat de werkzaamheden van appellante belangrijk en noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering en afloop van het project, niet dat de werkzaamheden op zich als speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva zijn te beschouwen.
3. In geschil is of verweerder terecht heeft geoordeeld dat bij de werkzaamheden van appellante in het kader van het project "Ontwikkeling REHAPP" geen sprake is van speur- en ontwikkelingswerk in de zin van de Wva.
4. Appellante voert aan dat zij wel degelijk aan actief en feitelijk ontwikkelwerk doet in de totstandkoming van een nieuw medisch elektromagnetisch apparaat, de RSQ1, in het kader van het project "Ontwikkeling REHAPP". Haar medewerker A werkt samen met de samenwerkingspartners NIUW, Mertens Maatwerk en Phiware aan de ontwikkeling van de RSQ1. A heeft een leidende feitelijke inbreng, alleen op zijn initiatief komen partijen in beweging en gaan de partners aan het werk. Appellante noemt als voorbeeld dat A het instructiedashboard van de RSQ1 heeft ontwikkeld, welke samen met de andere partijen is verwerkt in de RSQ1. Ook op het gebied van de technische stroomfrequenties, essentieel voor de ontwikkeling van de RSQ1, heeft A het voortouw genomen. De verschillende stroomfrequenties zijn onder supervisie van A geïmplementeerd.
5. Verweerder stelt hier tegenover dat hij uit de door appellante – in de primaire fase en de bezwaarfase – verstrekte informatie niet heeft kunnen opmaken dat appellante binnen het project zelf ontwikkelt. Wel heeft verweerder uit deze informatie kunnen opmaken dat eventueel op te lossen technische knelpunten binnen het project worden opgelost door samenwerkingspartners en niet door appellante.
Verweerder stelt dat hij appellante ruimschoots in de gelegenheid heeft gesteld om aannemelijk te maken dat de door appellante aangevraagde werkzaamheden als speur- en ontwikkelingswerk zijn aan te merken. Met betrekking tot de eerst in het beroep aangedragen stelling dat appellante een instructiedashboard heeft ontwikkeld stelt verweerder dat niet duidelijk is geworden wanneer het instructiedashboard is ontwikkeld, welke technische knelpunten appellante heeft opgelost bij de ontwikkeling van dit dashboard, wat de technisch inhoudelijke rol is geweest van de samenwerkingspartners en in hoeverre de werkzaamheden zijn te herleiden naar de door appellante ingediende aanvraag van 29 november 2011. Datzelfde geldt voor de stelling van appellante dat zij het voortouw neemt op het gebied van de technische stroomfrequenties.
6.1 Om te kunnen beoordelen of de werkzaamheden waarvoor een verklaring wordt aangevraagd onder de werkingssfeer van de Wva vallen, is het voor verweerder noodzakelijk om van de aanvrager voldoende gegevens te verkrijgen met betrekking tot deze werkzaamheden. Zoals het College eerder heeft overwogen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 21 december 2004, AWB 03/1197, LJN:AS2016) is bij de beoordeling van een aanvraag allereerst van belang of uit hetgeen in de aanvraag is beschreven, kan worden afgeleid welke speur- en ontwikkelingswerkzaamheden de aanvrager voornemens is te gaan verrichten. Daarnaast kan in voorkomende gevallen acht worden geslagen op informatie die in de beoordelingsfase door verweerder bij appellante is verkregen.
6.2 Het College overweegt dat verweerder bij de beoordeling van de aanvraag herhaaldelijk, zowel in de primaire fase als in de beoordelingsfase, bij appellante informatie heeft gevraagd over de aard van de werkzaamheden en de technische knelpunten die appellante daarbij ondervindt. Verweerder heeft onder meer op 8 maart 2012 aanvullende informatie ingewonnen over de aard van de werkzaamheden van appellante. Daarnaast heeft appellante in de bezwaarfase een nadere toelichting op haar aanvraag kunnen verstrekken. Het College is van oordeel dat appellante door verweerder voldoende in de gelegenheid is gesteld om aan te tonen dat door haar in het project "Ontwikkeling REHAPP" speur- en ontwikkelingswerk wordt verricht.
6.3 Op grond van artikel 1, eerste lid, onder n, onder 2°, Wva, zijn speur- en ontwikkelingswerkzaamheden systematisch georganiseerde werkzaamheden, die direct en uitsluitend gericht zijn op de ontwikkeling van voor de aanvrager van een S&O-verklaring technisch nieuwe (onderdelen van) fysieke producten.
6.4 In het bestreden besluit heeft verweerder terecht overwogen dat het eigen technische kunnen en de eigen technische kennis van appellante bepalend zijn bij de toetsing van de werkzaamheden. Om de technische nieuwheid te kunnen beoordelen moet acht worden geslagen op de aard van de werkzaamheden, de technische knelpunten die appellante ondervindt in het kader van het project en de mogelijke oplossingsrichtingen daarvoor.
6.5 Op grond van de zich in het dossier bevindende gegevens, die appellante in het kader van deze aanvraag heeft verstrekt, en mede gelet op het verhandelde ter zitting, is het College tot het oordeel gekomen dat verweerder de door appellante omschreven werkzaamheden voor het project "Ontwikkeling REHAPP" terecht niet heeft aangemerkt als speur- en ontwikkelingswerk. Hierbij is in aanmerking genomen dat appellante er niet in is geslaagd om aan te tonen dat zij zelf, in min of meer dezelfde mate als haar samenwerkingspartners (die wel in aanmerking zijn gebracht voor de gevraagde S&O-verklaring) ontwikkelingswerkzaamheden verricht en zelf technische knelpunten oplost in het kader van genoemd project. Uit de overgelegde informatie heeft verweerder niet ten onrechte afgeleid dat eventuele technische knelpunten worden aangepakt door de samenwerkingspartners van appellante en niet door appellante zelf, die veeleer een coördinerende rol lijkt te hebben. Hetgeen appellante heeft aangevoerd met betrekking tot de ontwikkeling van het instructiedashboard en de technische stroomfrequenties van de RSQ1 leidt niet tot een ander oordeel. Niet duidelijk is geworden welke als speur- en ontwikkelingswerk aan te merken werkzaamheden appellantes werknemer A in dit verband precies heeft uitgevoerd, meer in het bijzonder welke technisch-inhoudelijke rol betrokkene daarbij heeft gespeeld en welke technische knelpunten hij bij de ontwikkeling heeft opgelost. Dat de werkzaamheden van deze werknemer belangrijk en noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering en afloop van het project is aannemelijk, maar doet aan het vorenstaande niet af.
6.6 Het College komt dan ook tot de slotsom dat verweerder terecht heeft geconcludeerd dat bij de voorgenomen werkzaamheden van appellante in het kader van het project "Ontwikkeling REHAPP" geen sprake is van speur- en ontwikkelingswerk is in de zin van de Wva.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van mr. F.E. Mulder, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 april 2013.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. F.E. Mulder