In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 7 maart 2014, wordt het beroep van Syntus B.V. tegen de afwijzing van een verzoek om een aanvullende exploitatievergoeding voor de bediening van station Westervoort behandeld. Syntus had eerder een verzoek ingediend om een aanvullende subsidie, welke door het College van bestuur van de Stadsregio Arnhem was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat de bediening van station Westervoort onder de bestaande concessie viel, die formele rechtskracht had. Syntus stelde dat de kosten voor de bediening van het station niet in de exploitatievergoeding waren inbegrepen en dat het besluit in strijd was met het zorgvuldigheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel.
Het College oordeelde dat de verplichtingen uit de concessie, inclusief de bediening van station Westervoort, vaststonden en dat Syntus niet had aangetoond dat de kosten voor de bediening buiten de exploitatievergoeding vielen. Het College wees erop dat Syntus op de hoogte was van de voorwaarden van de concessie en dat zij geen bezwaar had gemaakt tegen het verlengingsbesluit waarin deze voorwaarden waren vastgelegd. De stelling van Syntus dat de kosten voor de bediening niet onder het exploitatierisico vielen, werd door het College verworpen. Het College concludeerde dat verweerder niet verplicht was om een aanvullende vergoeding te verstrekken en dat er geen sprake was van strijd met de zorgvuldigheids- of evenredigheidsbeginselen.
Uiteindelijk verklaarde het College het beroep van Syntus ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van formele rechtskracht van besluiten en de verantwoordelijkheden van partijen binnen de concessieovereenkomsten.