ECLI:NL:CBB:2014:135

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 maart 2014
Publicatiedatum
18 april 2014
Zaaknummer
AWB 12/563 AWB 13/192
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • R.R. Winter
  • H.A.B. van Dorst-Tatomir
  • H.A.A.G. Vermeulen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over bestuursdwang en dierenwelzijn in de veehouderij

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de handhaving van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. Appellanten, een maatschap van veehouders, hebben beroep ingesteld tegen besluiten van de staatssecretaris van Economische Zaken, die hen een last onder bestuursdwang heeft opgelegd wegens overtredingen van de dierenwelzijnswetgeving. De zaak betreft twee afzonderlijke beroepen, geregistreerd onder de nummers AWB 12/563 en AWB 13/192.

De staatssecretaris heeft op 6 december 2011, na eerdere controles, een last onder bestuursdwang opgelegd aan appellanten vanwege ernstige tekortkomingen in de verzorging van hun dieren. Tijdens inspecties zijn diverse overtredingen vastgesteld, waaronder het onthouden van noodzakelijke zorg aan dieren, het ontbreken van schoon drinkwater en het aanbieden van beschimmeld voer. De appellanten hebben tegen deze besluiten bezwaar gemaakt, maar de staatssecretaris heeft de besluiten gehandhaafd.

De zitting vond plaats op 7 november 2013, waar de gemachtigden van de appellanten hun standpunten naar voren brachten. Het College heeft de situatie op het bedrijf van appellanten onderzocht en vastgesteld dat er nog steeds sprake was van onregelmatigheden, ondanks eerdere waarschuwingen en opgelegde maatregelen. De bevindingen van de inspecties werden ondersteund door diergeneeskundige verklaringen die de slechte conditie van de dieren bevestigden.

Het College heeft geoordeeld dat de staatssecretaris terecht de last onder bestuursdwang heeft opgelegd en dat de appellanten in gebreke zijn gebleven bij het naleven van de wetgeving. De beroepen zijn ongegrond verklaard, en de kosten die de staatssecretaris in rekening heeft gebracht voor de uitvoering van de maatregelen zijn eveneens terecht. De uitspraak benadrukt het belang van dierenwelzijn en de verantwoordelijkheden van veehouders in dit kader.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummers: 12/563 en 13/192
11201

Uitspraak van de meervoudige kamer van 13 maart 2014 in de zaken tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2], appellanten

(gemachtigde: S. Boonstra),
en

de staatsecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: ing. mr. H.D. Strookman).

Procesverloop

Bij besluit van 6 december 2011, nadien aangevuld bij besluit van 8 december 2011, heeft verweerder appellanten een last onder bestuursdwang opgelegd wegens overtreding van artikel 36, eerste en derde lid, artikel 37 van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwd), artikel 2, derde lid, van het Kalverenbesluit en artikel 4, derde, vierde en vijfde lid, artikel 5, tweede, vierde, achtste lid en negende lid en artikel 6, eerste lid, van het Besluit welzijn productiedieren.
Bij besluit van 1 mei 2012 heeft verweerder het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 12/563.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij besluit van 31 augustus 2012 heeft verweerder appellanten de kosten van uitvoering van de bestuursdwang in rekening gebracht (de kostenbeschikking).
Bij besluit van 15 februari 2013 heeft verweerder het bezwaar van appellanten tegen de kostenbeschikking gedeeltelijk gegrond verklaard en een lager bedrag in rekening gebracht. Voor het overige heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Appellanten hebben tegen dit besluit beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer AWB 13/192.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door genoemde gemachtigden.

Overwegingen

1.
In de Gwd is - voor zover relevant - het volgende bepaald.
Artikel 36.
1.
Het is verboden om zonder redelijk doel of met overschrijding van hetgeen ter bereiking van zodanig doel toelaatbaar is, bij een dier pijn of letsel te veroorzaken dan wel de gezondheid of het welzijn van een dier te benadelen.
(…)
3.
Een ieder is verplicht hulpbehoevende dieren de nodige zorg te verlenen.
Artikel 37
Het is de houder van een dier verboden aan een dier de nodige verzorging te onthouden.
In het Besluit welzijn productiedieren is het volgende - voor zover relevant - bepaald.
Artikel 4.
(…)
3.
Een dier dat ziek of gewond lijkt, wordt onmiddellijk op een passende wijze verzorgd. Wanneer die zorg geen verbetering in de toestand van het dier brengt, wordt zo spoedig mogelijk een dierenarts geraadpleegd.
4.
Een dier krijgt een toereikende hoeveelheid gezond en voor de soort en de leeftijd geschikt voeder zodat het in goede gezondheid blijft en aan zijn voedingsbehoeften wordt voldaan.
5.
Het toegediende voeder en drinken alsmede de wijze van toediening brengen het dier geen onnodig lijden of letsel toe.
Artikel 5.
(…)
2.
Een ziek of gewond dier wordt zo nodig afgevoerd in een passend onderkomen. Het
onderkomen bestaat zo nodig uit droog strooisel.
(…)
4.
Behuizing en inrichtingen voor de beschutting van een dier zijn zodanig geconstrueerd en verkeren in een zodanige staat van onderhoud dat er geen scherpe randen of uitsteeksels zijn die het dier kunnen verwonden.
(…)
8.
Een dier heeft toegang tot een toereikende hoeveelheid schoon water of kan op een andere wijze aan zijn behoefte aan water voldoen.
9.
Een voeder- of drinkinstallatie is zo ontworpen, gebouwd en geplaatst dat het gevaar voor verontreiniging van voeder en water, alsmede mogelijke schadelijke gevolgen van rivaliteit tussen de dieren tot een minimum worden beperkt.
Artikel 6.
1.
Onverminderd het bepaalde bij of krachtens de Diergeneesmiddelenwet wordt door de eigenaar of houder van een dier een register bijgehouden van de verstrekte medische zorg en het bij iedere controle geconstateerde aantal sterfgevallen. Dit register wordt ten minste drie jaar bewaard.
In het Kalverenbesluit is - voor zover relevant - het volgende bepaald.
Artikel 2
(…)
3.
De verzorging van kalveren geschiedt overeenkomstig de punten 4, eerste alinea en tweede alinea, laatste zin, 6, eerste en tweede zin, 8, tweede zin, 9, 11, 12, eerste zin, 13, 14, voor zover betreffend het onderhoud van voeder- en drinkinstallaties, en punt 15, van de bijlage.
2.
Voor het College zijn de volgende feiten vast komen te staan.
Op 22 maart 2011, 23 maart 2011, 5 april 2011, 6 april 2011 en 4 mei 2011 hebben op het bedrijf van appellanten (her)controles plaatsgevonden in verband met vermoedelijke overtredingen van, onder meer, de Gwd. Naar aanleiding van de bevindingen tijdens deze (her)controles heeft verweerder appellanten op 6 mei 2011 een last onder bestuursdwang opgelegd. Aan appellanten zijn toen 8 maatregelen opgelegd welke voor 17 mei 2011 (maatregel 1 t/m 7), respectievelijk voor 6 juni 2011 (maatregel 8) dienden te zijn uitgevoerd.
Op 28 juni 2011 heeft opnieuw een hercontrole op het bedrijf van appellanten plaatsgevonden.
Bij besluit van 4 juli 2011 heeft verweerder appellanten een nieuwe last onder bestuursdwang opgelegd. Aan appellanten zijn toen opnieuw 8 maatregelen opgelegd, welke, met uitzondering van maatregel 6, voor 8 juli 2011 dienden te zijn uitgevoerd. Maatregel 6 diende voor 30 juli 2011 te zijn uitgevoerd.
Op 21 september 2011 heeft wederom een hercontrole op het bedrijf van appellanten plaatsgevonden. In het, na die controle opgemaakte en tot de stukken behorende, toezichtrapport van 25 november 2011 is onder meer het volgende neergelegd:
" Ruimte 3 Dwarsrij
(…)
In de drie hokken waar de runderen in werden gehouden was geen drinkwater beschikbaar. (…). Wij zagen in de hokken geen voederinstallatie (ruif of iets dergelijks) waarin ruwvoer gevoerd kon worden op zodanige wijze dat verontreiniging van aangeboden ruwvoer met mest van de dieren voorkomen wordt. Wij zagen dat er tussen de spijlen van het hekwerk bij de twee hokken waarin de schapen en geiten gehouden werden her en der een pluk ruwvoer hing. Wij zagen dat er ook ruwvoer in deze hokken lag wat was vermengd en daarom verontreinigd met de mest van de schapen en geiten. Wij zagen dat de hekjes aan de kant van het gangpad niet erg zorgvuldig waren vastgemaakt. De hekjes bij enkele hokken waren zodanig vastgebonden dat de dieren, met name de vier geiten, zouden kunnen ontsnappen. Wij zagen enkele geiten uit de hokken wilden springen en zich daarbij zouden kunnen verwonden.
Aan de andere kant van het gangpad zagen we een kalf in een hok. Wij schatten de leeftijd van dit kalf op ca. 10 tot 14 dagen. Het kalf had geen merken in de oren. Wij zagen dat het kalf aangebonden gehouden werd. Wij zagen dat het touw erg strak om de nek van het kalf zat. Ik (…) kon nauwelijks een vinger achter het touw krijgen, zo strak zat het om de hals van het kalf. Ik zag dat het touw nog niet in de huid ingesneden was maar het touw zat wel zo strak dat gesteld kan worden dat de nodige zorg hier is onthouden en dat het welzijn van het kalf wordt benadeeld. Wij zagen dat het kalf aan beide oren gewond was. De huid van de oren was open, bloederig en ontstoken.
(…)
Ruimte 2 Lange rij
Wij zagen dat in de ruimte (…) geen dieren werden gehouden. Wij zagen dat de standen waarop de runderen in de afgelopen stalperiode gehuisvest waren nog niet schoongemaakt waren. Wij zagen dat er nog veel mest- en voerresten op de standen lagen. Alvorens de runderen weer op stal komen zullen de standen gereinigd moeten worden.
(…)
Ruimte 1 Hooivak
(…)
Wij zagen dat (…) verspreid over de ruimte in het hooivak veel afval verspreid lag. Wij zagen op diverse plaatsen onder andere plasticresten, oude emmers, een oude burostoel en voerresten.
(…)
Hooivak 1
Wij zagen dat de vier kalveren de beschikking hadden over drinkwater wat werd aangeboden in een zwarte kuip. Wij zagen dat het water bruin van kleur was en vervuild was met voeder- en stroresten. Wij zagen dat de kalveren de beschikking hadden over kuilvoer. Wij zagen dat de bovenlaag van het kuilvoer redelijk vers was maar dat hieronder een laag van ongeveer 40 centimeter oude voerresten lagen. Deze voerresten voelden zwaar en nat aan en waren warm van de broei. Wij zagen dat delen van het aangeboden kuilvoer voor het voerhek beschimmeld waren.
(…)
Hooivak 2
Wij zagen dat de drie kalveren geen beschikking hadden over drinkwater. Er stond wel een zwarte kuip maar deze was leeg. De kuip was volledig droog. Gelet hierop heeft er onlangs vermoedelijk ook geen water in de kuip gezeten. De kalveren hadden de beschikking over kuilvoer. We zagen dat dit kuilvoer voor een groot deel beschimmeld was en daarom niet geschikt was als veevoer. Nabij het hok van de drie kalveren lag een deel van een baal kuilvoer. Kennelijk moest dit nog gevoerd worden. Ook deze hoeveelheid kuilvoer was voor een groot deel wit van de schimmel.
(…)"
In de diergeneeskundige verklaring van 24 november 2011 van dierenarts [naam 3] ([naam 3]) is het volgende neergelegd:
"Vraag 5. Is de gezondheid en/of welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld?
Antwoord: Ja, de gezondheid en het welzijn van de dieren is benadeeld door de manier van huisvesten (provisorische hokken in bedompte donkere stal, creëren van potstallen/hokken in een stal die zich hiervoor niet leent, diverse obstakels; staan in voer en bevuilen van voer met ontlasting; onvoldoende of ongeschikte voorzieningen voor voer) en het onthouden van de nodige verzorging met voor de soort en leeftijd gezond voer, dat in een vorm aangeboden wordt die een bevuilen van het voer voorkomt en voldoende drinkwater (voeren met rottend en beschimmeld voer, dat niet meer als diervoeding geschikt is en het niet beschikken over drinkwater of schoon drinkwater van sommige dieren) en het onthouden van diergeneeskundige zorg voor zieke dieren (…)"
Bij besluit van 6 december 2011 - gewijzigd bij besluit van 8 december 2011, waarbij de juiste datum van de hercontrole is vermeld - heeft verweerder appellanten opnieuw, wegens overtreding van de hiervoor vermelde artikelen, een last onder bestuursdwang opgelegd. Daarbij zijn aan appellanten 9 maatregelen opgelegd, welke voor 15 december 2011 door appellanten dienden te zijn uitgevoerd.
Op 19 maart 2012 heeft opnieuw een hercontrole op het bedrijf van appellanten plaatsgevonden. Uit het terzake opgemaakte toezichtrapport van 2 april 2012 blijkt onder meer het volgende.
"Ruimte 3 Dwarsrij
Wij zagen in de ruimte Dwarsrij een gangpad met aan beide kanten van het gangpad runderen. Bij aanvang van de controle telden we in deze ruimte 16 runderen. Wij zagen dat er aan beide kanten van het gangpad een strohok gecreëerd was. Wij zagen dat in deze twee strohokken zes runderen gehouden werden. In elk hok werden drie runderen los gehouden. De overige 10 runderen werden aangebonden gehouden. Wij zagen dat de 16 runderen niet de beschikking hadden over (kuil)voer. Wij zagen dat er aan de twee hokken een ruif was opgehangen. Wij zagen dat de ruif leeg was. Middels deze ruif is het mogelijk dat de runderen voer toegediend krijgen op zodanige wijze dat verontreiniging met mest en urine van dit aangeboden ruwvoer voorkomen wordt. De zes los gehouden runderen hadden niet de beschikking over drinkwater. (…)
Dwarsrij links
Aan de ene kant van het gangpad zagen wij zeven runderen. (…) We zagen dat deze zeven runderen in slechte conditie waren. Wij zagen en voelden dat deze runderen mager waren. Het skelet was duidelijk zichtbaar. Wij zagen dat deze runderen een doffe vacht hadden. De runderen zaten ruig in het haar. De runderen waren onrustig, wij vermoedden dat de runderen nog geen voer gehad hadden en hongerig waren.
Wij zagen dat de aangevreten oren van het kalf (…) goed hersteld waren.
Dwarsrij rechts
Aan de andere kant van het gangpad zagen we negen runderen. (…) Wij zagen dat vier van deze runderen in een betere conditie waren dan de zeven runderen aan de andere kant van het gangpad. Wij zagen dat vijf runderen (…) aan deze zijde schraal waren. Het skelet was duidelijk zichtbaar. (…) [T]wee runderen waren gelet op de grootte en ontwikkeling, achtergebleven in de groei. Wij zagen dat de vijf genoemde runderen aan deze kant een doffe vacht hadden. Deze runderen zaten ook ruig in het haar. Ook de negen runderen aan deze kant van het gangpad waren onrustig, wij vermoedden dat de runderen nog geen voer gehad hadden en hongerig waren.
(…)
De ligplaatsen van de 10 aangebonden runderen waren in meer of mindere mate zodanig vervuild met mest en urine dat met name aan de achterzijde van de standen de ligplaatsen niet schoon en droog waren. Onder de 10 aangebonden runderen lag nauwelijks strooisel. De zes runderen welke los werden gehouden werden in de twee hokken werden gehouden op een ondergrond van stro. Ook voor deze runderen gold dat de ligplaats zodanig vervuild was met een mengsel van stro, mest en urine dat er geen sprake was van een schone en droge ligplaats. Wij zagen dat diverse runderen, met name op de achterhand, de flanken en de onderbuik, vuil waren als gevolg van aangekoekte mestresten. (…)
(…)
Ruimte 4 Schapen
Vervolgens liepen we naar de schuur waar de schapen en lammeren werden gehouden. Toen wij de deur van het schapenhok open deden zagen we in een tussenruimte een ooi (…) met een pasgeboren lam. Wij zagen in deze ruimte een vrieskist met daaromheen allerlei rommel, bestaande uit oude touwen, lege oude voerzakken, plastic zakken, oude emmers etc. Wij zagen dat de ooi erg onrustig was. Het schaap sprong als een dolle door de kleine ruimte en kwam knel te zitten achter de vrieskist. Het lam sprong in paniek in de rondte. De ooi en het lam zouden zich zomaar kunnen verwonden aan de troep in de ruimte of verstrikt kunnen raken in een van de vele touwen. Ik (…) heb het schaap weer uit haar benarde positie gehaald. Ik voelde dat de ooi erg mager was. De ribben en ruggenwervels staken scherp uit. Het schaap had niet de beschikking over voer en drinkwater.
(…)
In de ruimte achter deze tussenruimte telden wij 30 volwassen schapen en 12 lammeren. Wij zagen dat het niet een homogene koppel was. (…) De ene helft van het hok werd niet gebruikt. Hier lag de mest van het afgelopen jaar nog op de grond. In de andere helft van de schuur liepen 18 ooien los in een groep. Vier ooien zaten apart in een hok, deze hadden een of twee lammeren. In twee hokjes zaten in elk hok twee ooien bij elkaar en in een ander hokje waren vier ooien gehuisvest. Ons is niet geheel duidelijk geworden bij welk schaap welke lammeren hoorden. Wij zagen dat sommige schapen over de hokafscheidingen sprongen. Wij zagen een pasgeboren lam met een holle rug staan. Wij vermoedden dat dit lam niet zelfstandig kon drinken bij de moeder.
Wij zagen op de bodem hoofdzakelijk oude voerresten wat er voor zorgde dat de schapen de beschikking hadden over een droge ligplaats.
De schapen in het groepshok hadden de beschikking over drinkwater middels een vlotter-drinkbakje. In deze ruimte was een ronde metalen voervoorziening aanwezig waarin graskuil lag. Wij roken dat dit kuilvoer iets muf was. Het betrof lang, stengelig materiaal. Wij achtten dit zeer matig geschikt voor de schapen.
De schapen in de hokjes hadden niet de beschikking over (kuil)voer. Zij moesten water drinken uit een emmer. Enkele emmers waren leeg of nagenoeg leeg. Het drinkwater in de andere emmers was smerig wegens vervuiling met mest en voerresten.
Wij zagen dat de schapen nog niet geschoren waren. Om de conditie van de schapen vast te stellen hebben we enkele schapen vastgepakt teneinde ze te kunnen voelen. We hebben in ieder geval acht schapen kunnen bevoelen. Ik (…) voelde bij diverse schapen de ribben en ruggenwervels door de huid heen. De dierenarts [naam 6] heeft ook van diverse schapen de conditie bepaald en vastgesteld dat diverse schapen zeer slecht in conditie waren.
De schapen waren erg onrustig en oogden hongerig. Wij zagen geen schapenbrok in de buurt van de schapen. Wij zagen geen troggen of emmers of iets dergelijks waarin mogelijk de afgelopen periode krachtvoer gevoerd zou zijn aan de schapen. Bij de ingang van de woning zagen we eerder die dag een zak schapenbrok. Deze zak was voor ¾ gevuld. Mevrouw [naam 4] vertelde dat ze hier de lammeren mee voerde welke voor in het hooivak gehuisvest waren. Ze gaf aan dat andere schapen rundveebrok kregen maar dat ze niet precies wist hoeveel. In een auto van veehouder [naam 5] zagen we in de kofferruimte twee zaken met als opschrift rundveebrok. Het is ons (…) ambtshalve bekend dat rundveebrok ongeschikt is voor schapen, met name vanwege een te hoog kopergehalte. Rundveebrok kan daarom leiden tot kopervergiftiging bij schapen.
Veehouder [naam 5] kon niet aangeven wanneer de schapen eventueel gingen lammeren. Gelet op het feit dat er reeds 18 lammeren op het bedrijf aanwezig waren ligt het in de lijn van verwachting dat de overige schapen in de groep drachtig zijn en nog moeten lammeren.
(…)"
Uit de diergeneeskundige verklaring van [naam 6] ([naam 6]) van 19 maart 2012 blijkt onder het volgende:
"Vraag 5. Is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld?
Antwoord: Ja, het welzijn dat meer omvat dan alleen de (fysieke) gezondheid van een dier, omdat (…) niet wordt voldaan aan de vijf vrijheden. Dierenwelzijn is alleen gewaarborgd wanneer dieren gevrijwaard zijn van 1) honger, dorst of onjuiste voeding, 2) fysiek ongerief en thermaal ongerief, 3) verwonding of ziekten, 4) angst en chronische stress, 5) dieren moeten vrij zijn om een normaal, soorteigen gedragspatroon te vertonen. Conclusie: op het bedrijf is niet aan de vijf vrijheden voldaan en dus moet ik concluderen dat het dierenwelzijn op dit bedrijf slecht is. (…)
Vraag 6: Is – gelet op de toestand waarin de dieren werden aangetroffen – naar uw mening sprake van het onthouden van de nodige verzorging van de dieren?
Antwoord: Ja, (…) niet voor alle dieren voldoende schoon drinkwater aanwezig (…) gedurende lange tijd onvoldoende kwaliteit voer gegeven (…) ernstig vervuild met veel mest, geen comfortabele/droge ligplaatsen voor de dieren (…) vuile vachten/huid, vermagering.
(…)
Vraag 12: Acht u het noodzakelijk dat de dieren worden meegevoerd en opgeslagen in belang van de gezondheid/het welzijn van de dieren? (…)
Antwoord: Ja, de dierhouder heeft onvoldoende kennis en vaardigheden om voor zoveel dieren [te] zorgen (…). De dieren die een conditiescore van gemiddeld 1 tot 1.5 (doornuitsteeksels van het ruggenmerg zijn afzonderlijk voelbaar, de zitbeenderen zijn prominent zichtbaar met diepe holtes onder de staart) hadden en slecht gehuisvest waren moesten in opdracht van Dienst Regelingen naar de opvang.
(…)
Voor de zeer magere schapen zal dit (niet transportwaardig) op een later tijdstip moeten plaatsvinden. Voor nu komt de AB de schapen verzorgen/van juiste voeding voorzien op locatie.
(…)"
Op de dag van de hercontrole heeft verweerder onder mee besloten tot het meevoeren en opslaan van 12 runderen die in onvoldoende conditie waren (conditiescore 1 of 1,5) en tot krachtvoerverstrekking aan de schapen gedurende twee weken uitgevoerd door een medewerker van de Agrarische Bedrijfsverzorging (AB) en bepaald dat de verdere verzorging van de schapen, waaronder het voeren van goed en voldoende ruwvoer en het ter beschikking stellen van schoon en voldoende drinkwater onder verantwoordelijkheid valt van [naam 5].
Uit het toezichtrapport van 2 april 2012 blijkt voorts het volgende:
"Op 26 maart 2012 werd ik (…) gebeld door (...), medewerker van de AB. Hij deelde mij het volgende mede. "Vanochtend wilde ik de schapen bij [naam 5] krachtvoer geven. Ik zag dat drie schapen, welke apart in een hokje gehuisvest zijn, het krachtvoer niet op hadden. Misschien zijn deze schapen ziek en moet er een dierenarts bijkomen. Ik zag dat er geen kuilvoer aanwezig was. De ruif was leeg. Er zat wat prut onder in de ruif. Alleen de baal kuilvoer die we vorige week ongeschikt achtten lag er nog. Gisteren, zondagmorgen, heb ik de schapen het laatste kuilvoer gegeven van de baal die vorige week bij de schapen is gezet. Ik heb nog wat kuilvoer uit de ruif gehaald en bij de schapen in de hokjes gegooid zodat die ook wat hadden. Omdat er vanochtend geen nieuw kuilvoer lag hebben ze dan na gisterenmorgen geen kuilvoer meer gehad. Ik moest ook weer diverse schapen water geven omdat het water op was of omdat er mest in de emmer zat. De afgelopen week heb ik regelmatig water gegeven aan de schapen omdat de emmers leeg waren of omdat het water vervuild was met mest. De schapen in de groep hadden meestal wel kuil in de ruif maar de schapen in de hokjes heb ik elke keer als ik kwam kuilvoer gegeven omdat ze niks hadden. (…) Ik heb het idee dat er buiten mij om niet veel gebeurt bij de schapen. Ik heb vanochtend niemand gezien vandaar dat ik bel om dit door te geven. Ik houd in de gaten wat er aan krachtvoer gevoerd wordt. Ik weet dat [naam 5] zelf geen schapenbrok heeft gevoerd want dan zou ik dat moeten zien aan de inhoud van de zakken. Ik heb de schapen elke dag een halve kilogram schapenbrok gegeven, zoals afgesproken."
(…)
In het schapenhok zagen we dat de schapen in de groep de beschikking hadden over kuilvoer in de ruif. We zagen en roken dat dit kuilvoer niet geschikt was voor de schapen in deze voedingstoestand. De schapen in de hokjes hadden geen kuilvoer beschikbaar. De schapen blaatten veel en luidruchtig en waren onrustig. Wij zagen dat de aangebroken baal kuilvoer, welke wij op maandag 19 maart 2012 ongeschikt verklaard hadden als kuilvoer voor de schapen, nog nabij de schapen stond. Gelet op de verklaring van de medewerker van de AB en gelet op de uiterlijke kenmerken van het kuilvoer in de ruif vermoedden wij dat het kuilvoer in de ruif afkomstig was van deze baal. Wij zagen dat er ook een nieuwe baal kuilvoer nabij de schapen was geplaatst. Kennelijk was deze baal hier neergezet nadat de AB-medewerker het bedrijf die ochtend had verlaten. Het plastic van deze baal was nog niet verwijderd. Wij zagen dat van deze baal (…) nog niet [was] gevoerd.
(…)
Wij zagen dat er nog 25 van de 30 zakken schapenbrok onaangebroken aanwezig waren op het bedrijf. Er was nog een aangebroken zak waarin ca. 5 kg brok zat. Gelet hierop is er van dinsdag 20 maart 2012 tot en met maandag 26 maart 2012, 7 dagen, 4 x 25 kg = 100 kg + 5 kg = 105 kg brok gevoerd. Dit betekent dat de medewerker van de AB gemiddeld 0,5 kg schapenbrok per dag per schaap heeft gevoerd. Gelet op deze berekening is het niet aannemelijk dat veehouder [naam 5] zelf ook nog schapenbrok heeft gevoerd van de betreffende 30 zakken.
(…)"
Uit de, terzake van een op 26 maart 2012 ingesteld onderzoek, opgemaakte, diergeneeskundige verklaring van 29 maart 2012 van [naam 7] ([naam 7]), dierenarts blijkt het volgende:
"Vraag 5. Is de gezondheid en/of het welzijn van de dieren naar uw mening benadeeld?
Antwoord: Ja, de gezondheid omdat de schapen (…) te mager waren. Dit betekent dat ze in de lammertijd niet tot voldoende melkproductie kunnen komen. Dit heeft als gevolg dat de lammeren te weinig kunnen opnemen. Dit leidt dan tot slechte groei, verzwakking van ooi en lammeren en kan leiden tot ziekte en sterfte. Door de te lange klauwtjes kunnen scheren in de hoefwand ontstaan. Tussen de zool en ‘omgeklapte’ wand kan zich vuil ophopen dat tot rotting en ontsteking kan leiden. Uiteindelijk kan dit leiden tot kreupelheid, misvorming van de klauw, een afwijkende beenstand.
Ja, het welzijn omdat de dieren niet voldoende voer van voldoende kwaliteit hebben kunnen opnemen. Ze waren niet vrij van honger.
Vraag 6: Is – gelet op de toestand waarin de dieren werden aangetroffen – naar uw mening sprake van het onthouden van de nodige verzorging van de dieren?
Antwoord: Ja, omdat zie vraag 5.
(…)
Vraag 8: Is herstel van de dieren ter plaatse mogelijk of dienen de dieren voor herstel rechtstreeks naar een diergeneeskundige praktijk of kliniek gebracht te worden?
Antwoord: Ondanks eerder gemaakte afspraken (…) bleek hulp op locatie niet effectief.
(…)
Vraag 12. Acht u het noodzakelijk dat de dieren worden meegevoerd en opgeslagen in belang van de gezondheid/het welzijn van de dieren? (…)
Antwoord: Ja. Hulp op locatie bleek niet effectief. Ondanks meerdere afspraken (…) bleef voldoende effect uit. DR besloot tot meevoeren en opslaan.
(…)"
Op 26 maart 2012 heeft verweerder, wederom constaterende dat de ruwvoer- en watervoorziening voor deze schapen ontoereikend was, besloten tot het meevoeren en opslaan van 31 schapen (conditiescore over het algemeen mager tot zeer mager) en 16 lammeren.
3.
Ten aanzien van de in dit geschil aan de orde zijnde last onder bestuursdwang van 6 december 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 8 december 2011, heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat uit de controle, die op het bedrijf van appellanten op 21 september 2011 is verricht, is gebleken dat nog steeds en ondanks eerdere opgelegde lasten onder bestuursdwang sprake was van onregelmatigheden op het bedrijf, zoals vastgelegd in het toezichtrapport van 25 november 2011. Bij het bestreden besluit van 1 mei 2012 heeft verweerder zijn standpunt zoals neergelegd in het primaire besluit gehandhaafd.
4.
Ten aanzien van de kostenbeschikking heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat tijdens de controle op 19 maart 2012 is geconstateerd dat een aantal dieren van appellanten in slechte conditie verkeerde, niet alle dieren over voldoende schoon drinkwater en voedsel beschikten, en de huisvesting van de dieren onvoldoende was (geen droge ligplek). De situatie noopte tot ingrijpen. Uit de controlehistorie bij appellanten bleek dat zij de ernst van de situatie niet inzagen en niet voornemens waren de last onder bestuursdwang na te leven. Als gevolg hiervan is door verweerder besloten om handhavend op te treden en de aangezegde maatregelen voor appellanten uit te voeren. De kosten die hiermee gemoeid zijn geweest, zijn bij appellanten terecht in rekening gebracht, aldus verweerder.
Naar aanleiding van het bezwaar van appellanten tegen de kostenbeschikking heeft verweerder in het bestreden besluit van 15 februari 2013 de kostenbeschikking gedeeltelijk herroepen omdat er bepaalde kosten (zakken schapenkorrels) ten onrechte bij appellanten in rekening waren gebracht en omdat verweerder ten onrechte geen rekening had gehouden met de opbrengst van de verkoop van de runderen en de schapen. De resterende kosten (€ 1.605,24) die verband houden met de uitvoering van de maatregelen (kosten die betrekking hebben op het voederen van de dieren en schoonmaken van de onderkomens van de dieren, transportkosten, kosten van de opvang van de dieren, laboratoriumkosten) zijn inzichtelijk gemaakt en dienen volgens verweerder op appellanten te worden verhaald. Verweerder heeft zich gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de in rekening gebrachte kosten juist zijn en de opbrengst van de later verkochte dieren marktconform is.
5.
Ten aanzien van de last onder bestuursdwang van 6 december 2011, zoals gewijzigd bij besluit van 8 december 2011, en gehandhaafd bij het bestreden besluit, overweegt het College als volgt.
6.
Appellanten stellen dat de procedure die heeft geleid tot het opleggen van de last onder bestuursdwang van 6 december 2011 niet op de juiste wijze is uitgevoerd. Verweerder heeft, zo stellen zij, immers, op moment van controle op 21 september 2011 reeds bestuursdwang uitgeoefend, terwijl de last pas op 6 december 2011 is genomen.
Dit betoog slaagt niet. Verweerder heeft er dienaangaande terecht op gewezen dat de uitoefening van de bestuursdwang op 21 september 2011 is gebaseerd op een eerder opgelegde last onder bestuursdwang van 4 juli 2011. De uitvoering van de bestuursdwang op 21 september 2011, zoals het verwijderen van oude en beschimmelde voerresten, dieren van drinkwater voorzien en het consulteren van een dierenarts voor een rund met aangevreten oren en voor een paard met staart- en manenexeem, is, naar uit de stukken blijkt, immers terug te voeren op de bij de last van 4 juli 2011 opgelegde maatregelen 1, 2 en 5.
Dat de constateringen die tijdens de controle op 21 september 2011 zijn gedaan tevens aanleiding zijn geweest opnieuw een nieuwe last onder bestuursdwang op te leggen op 6 december 2011 maakt dat niet anders.
In de omstandigheid dat verweerder de last op 6 december 2011 heeft genomen op grond van de controle uitgevoerd op 21 september 2011, terwijl tijdens die controle tevens urgente maatregelen zijn toegepast uit een eerdere opgelegde last ziet het College dan ook geen aanleiding te concluderen dat de last van 6 december 2011 op onzorgvuldige wijze tot stand is gekomen.
7.
Het College overweegt voorts dat blijkens het toezichtrapport van 25 november 2011 tijdens de controle op 21 september 2011 is geconstateerd dat een aantal runderen geen of vervuild drinkwater had, dat het voer dat aan de dieren werd aangeboden deels beschimmeld was, dat er een dier gewond was en dat een ander dier onvoldoende bewegingsvrijheid had, dat een aantal onderkomens onvoldoende geschikt was wegens scherpe dan wel uitstekende delen en dat niet alle dieren de beschikking hadden over een schone en droge ligplek. Deze constateringen worden bevestigd door de diergeneeskundige verklaring van 24 november 2011 van dierenarts [naam 3], die bij die controle aanwezig is geweest.
In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet het College geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen van dit toezichtrapport of aan de wijze waarop deze bevindingen tot stand zijn gekomen. Daartoe overweegt het College als volgt.
Dat appellanten een aantal verbeteringen hebben doorgevoerd, doet aan de - hiervoor deels weergegeven – constateringen, zoals deze blijken uit het toezichtrapport, niet af. Dat de conditiescore en de huidturgor van de dieren in orde was, hetgeen volgens appellanten wordt bevestigd door de verklaring van de dierenarts J.S. Duiven, leidt het College evenmin tot een ander oordeel. Uit die verklaring volgt op geen enkele wijze dat de constateringen met betrekking tot de verschillende tekortkomingen, zoals deze blijken uit het toezicht rapport, onjuist zouden zijn.
Het argument van appellanten dat er - in weerwil van het gestelde in het onderzoeksrapport - wel voldoende drinkwater voor de dieren was en zulks kan worden afgeleid uit het feit dat een daarop gerichte maatregel niet als eerste in de last onder bestuursdwang is genoemd, heeft te weinig overtuigingskracht om te dwingen tot het oordeel dat dat rapport op dat punt een onjuistheid zou bevatten.
8.
Het College kan appellanten voorts niet volgen in hun stelling dat het onduidelijk is aan welk dier de medische zorg is onthouden nu bij het bestreden besluit slechts wordt gesproken over "een dier". Blijkens het toezichtrapport van 25 november 2011 is een kalf van maximaal twee weken oud aangetroffen, dat strak was vastgebonden en aan beide oren gewond was. De huid van de oren was open, bloederig en ontstoken. Dit rapport is de basis van de last onder bestuursdwang, zodat het in onderlinge samenhang moet worden beschouwd. Bovendien blijkt uit het toezichtrapport dat met [naam 5] is gesproken over dit dier. [naam 5] heeft toen te kennen gegeven dat de oren van het kalf zijn aangevreten door de hond en dat een dierenarts bij het kalf is geweest. Onder die omstandigheden kan niet worden geconcludeerd dat het onduidelijk is welk dier het betreft en dat het besluit daarom op dit punt onzorgvuldig tot stand is gekomen.
Voor zover appellanten stellen dat het op een misverstand berust dat het dier geen medische verzorging heeft gekregen wijst het College erop dat uit het toezichtrapport blijkt dat een dierenarts weliswaar het kalf heeft onderzocht, maar dat [naam 5] de oren van het kalf met uierzalf heeft ingesmeerd in plaats van met antibioticazalf, zoals de dierenarts had geadviseerd.
9.
Ook de omstandigheid dat volgens appellanten kuilvoer door de wijze van aanbieden altijd een beetje beschimmeld is, laat, daargelaten wat van deze stelling zij, vorenstaande constateringen onverlet.
10.
Gelet op het vorenstaande is het College van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van tekortkomingen in de verzorging van de dieren en dat door appellanten de in het besluit van 6 december 2011 genoemde bepalingen van de Gwd, Besluit welzijn productiedieren en het Kalverenbesluit zijn overtreden. Dit maakt verweerder bevoegd tot het opleggen van de onderhavige last onder bestuursdwang. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder daarvan in dit geval had behoren af te zien is naar het oordeel van het College geen sprake. Verweerder heeft dan ook terecht de last onder bestuursdwang opgelegd.
11.
Het beroep tegen het bestreden besluit van 1 mei 2012 (AWB 12/563) is dan ook ongegrond.
12.
Ten aanzien van het beroep tegen het bestreden besluit van 15 februari 2013 overweegt het College als volgt.
13. Bij de hercontrole op 19 maart 2012 is blijkens het toezichtrapport van 2 april 2012 wederom een aantal tekortkomingen geconstateerd. Verweerder heeft op dat moment besloten tot het uitvoeren van een aantal maatrelegen, waaronder het meevoeren en opslaan van 12 runderen die in onvoldoende conditie waren en het verstrekken van krachtvoer aan schapen. De schapen, die op 19 maart 2012 te zwak zijn bevonden om te kunnen vervoeren, zijn - nadat ze op het bedrijf van [naam 5] gedurende ongeveer een week zijn gevoederd - vervolgens op 26 maart 2012 meegevoerd en in beslag genomen.
14.
Met betrekking tot het meevoeren en opslaan van de runderen en schapen door verweerder verwijst het College naar het toezichtrapport van 2 april 2012 dat is opgemaakt naar aanleiding van de (her)controles van 19 maart 2012 en 26 maart 2012 en de diergeneeskundige verklaring van 19 maart 2012 van [naam 6] alsmede naar de diergeneeskundige verklaring van 29 maart 2012 van [naam 7]. Er is uitvoerig onderzoek verricht en de aangetroffen situatie van de dieren en de lichamelijke conditie van de dieren is gedetailleerd beschreven. Op basis daarvan is - en kon worden - geconcludeerd dat appellanten onvoldoende uitvoering hebben gegeven aan de in de last van 6 december 2011 opgenomen maatregelen.
15.
Appellanten stellen dat de opgevoerde kosten en de verkoopprijzen van de dieren onvoldoende inzichtelijk zijn. De kosten zijn bovendien buitenproportioneel en staan niet in verhouding tot de gangbare kosten, aldus appellanten.
Het College ziet geen aanleiding appellanten in deze stelling te volgen. Verweerder heeft immers blijkens de gedingstukken gemotiveerd en met stukken onderbouwd uiteen gezet welke kosten het betreft, terwijl appellanten hebben nagelaten hun stellingen te motiveren. Reeds hierom faalt deze beroepsgrond.
16.
Gelet op het vorengaande is het College van oordeel dat verweerder de in het besluit van
15 februari 2013 vermelde kosten terecht bij appellanten in rekening heeft gebracht.
17.
Dit leidt tot de conclusie dat ook het beroep tegen het bestreden besluit van 15 februari 2013 (AWB 13/192) ongegrond is.
18.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.R. Winter, mr. H.A.B. van Dorst-Tatomir en
mr. H.A.A.G. Vermeulen, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2014.
w.g. R.R. Winter w.g. P.M. Beishuizen