In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen Visserijbedrijf [naam 1] VOF en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant, Visserijbedrijf [naam 1] VOF, had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in het kader van de Tegemoetkoming tijdelijk aalvisverbod 2012. Deze aanvraag werd echter afgewezen omdat deze buiten de daarvoor opengestelde periode was ingediend. De aanvraag was ingediend op 8 november 2012, terwijl de indieningsperiode liep van 1 oktober tot en met 31 oktober 2012.
Het College heeft vastgesteld dat de aanvraag niet tijdig was ingediend en dat de Staatssecretaris op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. De relevante regelgeving, zoals artikel 1:3 van de Regeling LNV-subsidies, stelt dat subsidie alleen kan worden verstrekt indien de aanvraag binnen de vastgestelde periode is ingediend. Het College oordeelde dat de appellant niet redelijkerwijs kon aannemen dat hij geen aanvraag hoefde in te dienen, ondanks eerdere communicatie waarin werd aangegeven dat hij geen gegevens hoefde aan te leveren.
Het College concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om de aanvraag toch in behandeling te nemen. De afwijzing van de aanvraag werd derhalve bevestigd en het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 14 mei 2014, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.