ECLI:NL:CBB:2014:211

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 maart 2014
Publicatiedatum
11 juni 2014
Zaaknummer
AWB 12/642
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de bedrijfstoeslag in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 maart 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de Staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris, waarin de hoogte van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2011 was vastgesteld. Dit besluit was genomen in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. De appellant had op 6 mei 2011 een Gecombineerde Opgave ingediend, waarin hij negen percelen had opgegeven voor de uitbetaling van zijn toeslagrechten. Echter, vier percelen konden niet worden opgegeven omdat deze door de Staatssecretaris uit het systeem waren gehaald. De appellant had dit probleem per e-mail aan de Staatssecretaris gemeld, maar de Staatssecretaris meende dat de wijziging van de Gecombineerde Opgave op 14 mei 2011 de eerdere e-mail achterhaalde.

Het College oordeelde dat de wijziging van 14 mei 2011 een ondergeschikte wijziging betrof en niet van invloed was op de subsidiabiliteit van de percelen. Het College stelde vast dat de appellant duidelijk had aangegeven dat hij de vier percelen wilde opgeven, maar dat het digitale systeem dit verhinderde. De Staatssecretaris had op de e-mail van de appellant moeten reageren en de percelen als onderdeel van de aanvraag moeten aanmerken. Aangezien de Staatssecretaris dit had nagelaten, werd het beroep van de appellant gegrond verklaard.

Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de Staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van de uitspraak. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de appellant, vastgesteld op € 974,-, en moest het door de appellant betaalde griffierecht van € 156,- worden vergoed. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 maart 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 12/642

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2014 in de zaak tussen

[naam 1], te [woonplaats], appellant,

(gemachtigde: [naam 2])
en
de Staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder
(gemachtigden: bc. R. Weltevreden).

Procesverloop

Bij besluit van 4 mei 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de hoogte van de bedrijfstoeslag van appellant voor het jaar 2011 vastgesteld in het kader van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling).
Bij besluit van 8 juni 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder beslist op het bezwaar van appellant.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 december 2013. Appellant was aanwezig bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.
Appellant heeft op 6 mei 2011 met de Gecombineerde Opgave voor 2011 om uitbetaling van zijn toeslagrechten verzocht. Hiervoor heeft hij negen percelen opgegeven. Gelijktijdig heeft appellant verweerder een e-mail verzonden waarin hij heeft aangegeven dat hij vier percelen niet kon opgeven, omdat deze door verweerder uit het systeem waren gehaald. Dit betreft afsplitsingen van percelen.
2.
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder de e-mail van 6 mei 2011 heeft ontvangen. Verweerder meent dat doordat appellant op 14 mei 2011 de Gecombineerde Opgave heeft gewijzigd daarmee de e-mail van 6 mei 2014 achterhaald was.
3.
Het College volgt verweerder hierin niet. De wijziging van 14 mei 2011 betreft een ondergeschikte wijziging en ziet bovendien niet op de (oppervlakte van de) subsidiabele percelen. Het College stelt dan ook vast dat appellant direct bij de opgave kenbaar heeft gemaakt dat hij de betreffende vier percelen heeft willen opgeven maar het digitale systeem hem dat verhinderde. Verweerder had, zoals hij ter zitting ook heeft erkend, op de e-mail van appellant dienen te reageren.
Naar het oordeel van het College volgt uit deze mail duidelijk de bedoeling van appellant dat hij de hier van belang zijnde percelen wenste op te geven. Verweerder had de betreffende percelen als onderdeel van de aanvraag moeten aanmerken. Nu verweerder dit heeft nagelaten slaagt het beroep van appellant. Ter zitting heeft verweerder erkend dat de betreffende percelen subsidiabel zijn.
4.
Dit betekent dat het beroep gegrond is. Het College zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen om binnen zes weken opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.
5.
Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 974,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor de zitting met een waarde per punt van € 487,- en een wegingsfactor 1). De in bezwaar gemaakte kosten heeft verweerder al vergoed.
Beslissing
Het College:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 974,--.
- bepaalt dat verweerder het door appellant betaalde griffierecht ad € 156,- aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2014.
w.g. R.C. Stam w.g. L.C. Bannink