ECLI:NL:CBB:2014:22

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
31 januari 2014
Publicatiedatum
5 februari 2014
Zaaknummer
AWB 11/858
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • W.E. Doolaard
  • E.R. Eggeraat
  • H.C. Cusell
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraak accountantskamer over klacht tegen accountant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van EKO Blok B.V., Carbo Group B.V., Densi Tech B.V., CIMIJO BEHEER B.V. en andere appellanten tegen een uitspraak van de accountantskamer van 5 september 2011. De accountantskamer had de klacht van de appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard en de betrokken accountant, [naam 4], een waarschuwing opgelegd. De appellanten stelden dat de accountant bij het afgeven van een goedkeurende verklaring voor de jaarrekening van EKO Blok B.V. over het boekjaar 2005/2006 onvoldoende rekening had gehouden met de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (GBR-1994). De accountantskamer oordeelde dat de accountant niet had gehandeld in strijd met de geldende gedragsregels en dat de klacht in dat opzicht ongegrond was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de accountant in zijn rapportage duidelijk had aangegeven dat het een conceptrapport betrof en dat er geen zekerheid werd verstrekt. De appellanten voerden aan dat de accountant op de hoogte was van belangrijke informatie die niet was verwerkt in de jaarrekening, maar het College oordeelde dat de accountant niet kon worden verplicht om zelfstandig onderzoek te doen naar de waarderingen in de jaarrekeningen. Het College verklaarde het hoger beroep ongegrond, waarmee de beslissing van de accountantskamer in stand bleef.

Uitspraak

College van Beroep voor het bedrijfsleven
AWB 11/858 31 januari 2014
20150
Uitspraak op het hoger beroep van:
EKO Blok B.V., gevestigd te Apeldoorn,
Carbo Group B.V., gevestigd te Almelo,
Densi Tech B.V., gevestigd te Enschede,
[naam 1], te Ambt Delden,
CIMIJO BEHEER B.V., gevestigd te Amsterdam,
[naam 2], te Amsterdam, en
[naam 3],te IJhorst,
appellanten van een uitspraak van de accountantskamer van 5 september 2011, met nummer 10/1789 Wtra AK.
Gemachtigde: mr. F.J. Schoute, advocaat te Amsterdam.

1.Het procesverloop in hoger beroep

Appellanten hebben bij brief van 14 oktober 2011, bij het College binnengekomen op diezelfde datum, hoger beroep ingesteld tegen bovenvermelde uitspraak van de accountantskamer, gegeven op een klacht, op 20 oktober 2010 door appellanten ingediend tegen [naam 4] (hierna ook genoemd: betrokkene).
De accountantskamer heeft bij brief van 23 januari 2012 de stukken doen toekomen aan de griffier van het College.
Bij brief van 3 mei 2012 heeft betrokkene gereageerd op het beroepschrift.
Op 25 juni 2013 heeft het onderzoek ter zitting plaatsgehad. Van de zijde van appellanten is verschenen [naam 1], bijgestaan door de gemachtigde en door [naam 5].
Voor betrokkene is verschenen mr. J.F. Garvelink, advocaat te Amsterdam, bijgestaan door [naam 6].

2.De uitspraak van de accountantskamer

Bij de bestreden uitspraak heeft de accountantskamer de klacht van appellanten gedeeltelijk gegrond verklaard en betrokkene de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Ter zake van de formulering van de klacht door de accountantskamer, de beoordeling van deze klacht en de daarbij in aanmerking genomen feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de inhoud van de bestreden uitspraak van de accountantskamer (www.tuchtrecht.nl, ECLI:NL:TACAKN:2011:YH0192), die als hier ingelast wordt beschouwd.

3.De beoordeling van het hoger beroep

3.1
Betrokkene is verbonden aan [bedrijfsnaam] en heeft de geconsolideerde jaarrekening en de enkelvoudige jaarrekening van EKO Blok B.V. over het boekjaar 2005/2006 en de jaarrekening van Carbo Group B.V. over datzelfde jaar gecontroleerd. EKO Blok B.V. had alle aandelen van Carbo Group B.V. in bezit. Betrokkene heeft op 18 december 2006 een goedkeurende verklaring afgegeven bij de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening van EKO Blok B.V..
De geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening van EKO Blok B.V. en de jaarrekening van Carbo Group B.V. over het boekjaar 2006/2007 zijn gecontroleerd door een kantoorgenoot van betrokkene, [naam 7]. Die heeft op 17 juli 2008 een goedkeurende verklaring afgegeven bij de geconsolideerde en de enkelvoudige jaarrekening van EKO Blok B.V..
De directie van EKO Blok B.V. heeft betrokkene op 14 augustus 2009 opdracht verleend onderzoek te doen naar de financiële gevolgen van een voorgenomen herstructurering. Hij heeft daarover op 21 augustus 2009 in concept aan EKO Blok B.V. gerapporteerd (“tussentijdse rapportering van feitelijke bevindingen inzake herstructurering financiële positie Eko Blok B.V. en Carbo Group B.V.”). In een bijlage bij dit concept-rapport is een herziene geconsolideerde balans van EKO Blok B.V. per 30 september 2007 en een toelichting daarop opgenomen.
3.2
De accountantskamer is van oordeel dat betrokkene bij het afgeven van de goedkeurende verklaring bij de jaarrekening over het boekjaar 2005/2006 artikel 11 van de Gedrags- en beroepsregels registeraccountants 1994 (GBR-1994) onvoldoende in acht heeft genomen, en heeft de klacht in zoverre gegrond verklaard.
De klacht dat het door betrokkene opgestelde conceptrapport ondeugdelijk is omdat hij daarbij de door zijn kantoorgenoot gecontroleerde jaarrekeningen over het boekjaar 2006/2007 tot uitgangspunt heeft genomen en geen acht heeft geslagen op de schadeclaim van Rheinbraun Brennstoff GmbH (hierna: Rheinbraun), is door de accountantskamer ongegrond verklaard.
De accountantskamer is van oordeel dat niet valt in te zien dat betrokkene door de jaarrekeningen over het boekjaar 2006/2007 mede ten grondslag te leggen aan zijn conceptrapport heeft gehandeld in strijd met enige voor hem geldende (gedrags)regel.
Naar het oordeel van de accountantskamer kon niet van hem worden verlangd dat hij in het kader van zijn opdracht zelfstandig zou onderzoeken of de waarderingen van door appellanten genoemde posten in deze jaarrekeningen juist waren en of de door Rheinbraun geclaimde schadevergoeding in die jaarrekeningen had moeten worden verwerkt of toegelicht. Deze benadering is volgens de accountantskamer in lijn met de regel van de Nadere voorschriften controle- en overige standaarden (NVCOS) 4400 (opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie).
3.3
Appellanten hebben – samengevat weergegeven – als grief aangevoerd dat betrokkene ten tijde van het uitbrengen van het rapport op de hoogte was van het feit dat de jaarrekening 2006/2007 ten onrechte was gebaseerd op de veronderstelling van continuïteit en van de problematiek voortvloeiend uit de brand bij Rheinbraun. Dit blijkt volgens hen onder andere uit zijn overleg hieromtrent op 3 oktober 2008 met zijn voornoemde collega [naam 7]. Appellanten verwijzen in dit verband naar een factuurspecificatie van
3 februari 2009 waarin onder “Overige werkzaamheden 2008” staat vermeld “Besprekingen en aantekeningen, […], [naam 4] 2x tel. overleg ML inz. Brandschade en kredietopzegging, 03-10-2008 […]”.
Appellanten voeren voorts aan dat betrokkene bij de totstandkoming van de jaarrekening 2006/2007 betrokken was als opdrachtgerichte kwaliteitsbeoordelaar. Tevens is volgens hen van belang dat betrokkene in de jaarrekening over het voorafgaande boekjaar 2005/2006 een foute waardering van vorderingen op deelnemingen tot substantiële bedragen heeft aanvaard en een goedkeurende verklaring heeft afgegeven. Deze vorderingen komen vrijwel ongewijzigd voor in de jaarrekening over het boekjaar 2006/2007. Betrokkene had uit dien hoofde kunnen en moeten onderkennen dat de waardering van deze vorderingen ook in dat boekjaar onjuist was. Onder deze omstandigheden had betrokkene volgens hen niet klakkeloos de balansgegevens uit de jaarrekening 2006/2007 mogen overnemen als basis voor zijn advies, en had hij deze cijfers moeten corrigeren voor de te hoge waardering van de vorderingen op deelnemingen en de gevolgen van de brand. Dit klemt volgens appellanten te meer nu door betrokkene werd gerapporteerd in het kader van een financiële herstructurering van EKO Blok B.V. en Carbo Group B.V..
3.4
Betrokkene heeft in de eerste plaats aangevoerd dat de rapportering uitsluitend in conceptvorm is uitgebracht en het niet tot een definitieve versie is gekomen, en het concept ook duidelijk als zodanig is te herkennen. Voorts voert hij aan dat het een
conceptrapport van feitelijke bevindingen betreft conform NV COS 4400, en bij de uitvoering van een dergelijk opdracht geen controle of beoordeling wordt uitgevoerd. Het rapport dient niet tot het verstrekken van zekerheid aan de gebruiker. Die moet zich een zelfstandig oordeel vormen over de werkzaamheden en bevindingen die door de accountant zijn weergegeven. Betrokkene heeft in het conceptrapport expliciet vermeld dat daarmee geen zekerheid wordt verstrekt.
Betrokkene stelt voorts dat het gezien de beperkte strekking van de opdracht zonder meer te verwachten en aanvaardbaar was dat hij zich zou baseren op de jaarrekeningen. Uit het concept blijkt duidelijk dat hij dit heeft gedaan. Hij stelt dat het niet paste zelf vast te stellen of de verschillende posten uit de goedgekeurde jaarrekeningen 2006/2007 juist waren gewaardeerd. De door appellanten genoemde omstandigheden maken dit volgens hem niet anders. Hij stelt dat de opdracht tot het verrichtten van overeengekomen specifieke werkzaamheden los gezien moet worden van het controleren van de jaarrekeningen 2005/2006, net als zijn betrokkenheid als kwaliteitsbeoordelaar bij de controle 2006/2007. Beide omstandigheden maken volgens hem niet dat de strekking van de aan hem verleende opdracht tot het verrichten van specifieke werkzaamheden ruimer wordt dan deze eigenlijk is. Als kwaliteitsbeoordelaar deed hij bovendien niet alle werkzaamheden van de controlerend accountant opnieuw en nam hij niet opnieuw kennis van alle controle-informatie. Voorts waren de jaarrekeningen 2006/2007 volgens hem terecht opgesteld op basis van continuïteit.
Betrokkene voert nog aan dat hij op de hoogte was van de brand en de in verband daarmee aan Rheinbraun verleende — beweerdelijk éénmalige — korting, maar niet op de hoogte was van het feit dat EKO Blok BV. en Carbo Group B.V. een onvoorwaardelijke verplichting op zich hadden genomen tot het aflossen van een schuld van € 2,5 miljoen. De leiding van de onderneming heeft hem ook niet attent gemaakt op het ontbreken van belangrijke informatie.
3.5
Het College stelt vast dat in de rapportage duidelijk staat vermeld dat de opdracht is uitgevoerd overeenkomstig Standaard 4400: opdrachten tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie. Voorts staat vermeld dat geen controle- of beoordelingsopdracht is uitgevoerd en dat derhalve geen zekerheid wordt verstrekt.
Bij een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden met betrekking tot financiële informatie doet de accountant alleen verslag van de feitelijke bevindingen uit hoofde van de overeengekomen werkzaamheden en wordt geen zekerheid verschaft. Zoals ook uit de toelichting bij Standaard 4400 blijkt dienen de gebruikers van het rapport zich zelf een oordeel te vormen over de werkzaamheden en bevindingen die door de accountant in het rapport zijn weergegeven en hun eigen conclusies te trekken uit de door de accountant verrichte werkzaamheden. Het College is dan ook met de accountantskamer van oordeel dat van betrokkene in het kader van zijn opdracht niet kon worden verlangd dat hij zelfstandig zou onderzoeken of de waarderingen in de jaarrekeningen juist waren en of door Rheinbraun een schadevergoeding was geclaimd die in de jaarrekeningen had moeten worden verwerkt of toegelicht.De door appellanten aangevoerde omstandigheden maken dat niet anders.
De grief van appellanten slaagt niet.
3.6
Het vorenoverwogene leidt tot de slotsom dat het hoger beroep ongegrond is.
3.7
Na te melden beslissing op het hoger beroep berust op artikel 43, eerste lid, Wet tuchtrechtspraak accountants, en artikel 39 van de Wet tuchtrechtspraak bedrijfsorganisatie 2004.

4.De beslissing

Het College verklaart het hoger beroep ongegrond.
Aldus gewezen door mr. W.E. Doolaard, mr. E.R. Eggeraat en H.C. Cusell, in tegenwoordigheid van mr. M.A. Voskamp als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2014.
w.g. W.E. Doolaard w.g. M.A. Voskamp