In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 4 februari 2014 uitspraak gedaan over het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die de ontheffing voor het voeren van een avondwinkel had gekregen. De ontheffing werd op 29 november 2013 ingetrokken door de burgemeester en wethouders van Enschede, omdat er sterke drank in de winkel werd aangetroffen, wat in strijd was met de voorwaarden van de ontheffing. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze intrekking en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, zodat hij zijn winkel na 22.00 uur open kon houden.
Tijdens de zitting op 30 januari 2014 werd het verzoek besproken. De voorzieningenrechter overwoog dat de intrekking van de ontheffing een spoedeisend belang voor de verzoeker met zich meebracht, maar dat dit belang moest worden afgewogen tegen het belang van de gemeente bij handhaving van de wetgeving. De voorzieningenrechter stelde vast dat de ontheffing voorschriften bevatte die de verkoop van sterke drank in de winkel verboden, en dat de verzoeker deze voorschriften had overtreden. De voorzieningenrechter concludeerde dat de gemeente bevoegd was om handhavend op te treden op basis van de Winkeltijdenwet en dat de Drank- en Horecawet hier niet aan in de weg stond.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat er een gerechtvaardigd vertrouwen was gewekt dat hij de sterke drank in zijn winkel mocht verkopen. Gezien de overtredingen en het belang van de gemeente bij handhaving, werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De voorzieningenrechter gaf aan dat de beslissing op het bezwaarschrift van de verzoeker opnieuw gewogen zal worden, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.