ECLI:NL:CBB:2014:259

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
AWB 13/217
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, een agrarisch bedrijf, en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een aanvraag om bedrijfstoeslag ingediend op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 voor het jaar 2012. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De appellant had de Gecombineerde opgave 2012 op 28 november 2012 ingediend, terwijl de deadline hiervoor op 15 mei 2012 lag. De staatssecretaris verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond, waarna de appellant beroep instelde tegen dit besluit.

Tijdens de zitting op 24 maart 2014 voerde de appellant aan dat hij de opgave wel tijdig had ingevuld, maar door een storing in het systeem en onduidelijkheid over een perceel, de opgave niet op tijd had kunnen indienen. De staatssecretaris stelde echter dat de indieningstermijn dwingend was en dat de aanvraag na 11 juni 2012 niet meer in behandeling kon worden genomen. Het College overwoog dat de verantwoordelijkheid voor tijdige indiening bij de appellant lag en dat de gestelde storing niet voldoende was om de te late indiening te rechtvaardigen.

Het College concludeerde dat de staatssecretaris de aanvraag terecht had afgewezen, omdat deze meer dan 25 kalenderdagen te laat was ingediend. Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

Zaaknummer: 13/217
5101

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 juni 2014 in de zaak tussen

[bedrijf], te [plaats], appellant

(gemachtigde: [naam 1]),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. G.M.C. Neuteboom-Klink).

Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag om bedrijfstoeslag op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 voor het jaar 2012 afgewezen.
Bij besluit van 20 februari 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2014. Partijen waren vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Voor appellant waren verder aanwezig [naam 2], [naam 3] en [naam 4].

Overwegingen

1.
Op 28 november 2012 heeft appellant de Gecombineerde opgave 2012 ingediend. Verweerder heeft deze opgave op 5 december 2013 ontvangen. Van de opgave maakt de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten onderdeel uit.
Verweerder heeft besloten om de opgave niet in behandeling te nemen vanwege de te late indiening ervan, en heeft het verzoek tot uitbetaling van de toeslagrechten afgewezen.
2.
In geschil is de vraag of verweerder in bezwaar de afwijzing van de aanvraag om uitbetaling van toeslagrechten heeft kunnen handhaven.
3.
Appellant voert aan dat hij weliswaar eerst op 28 november 2012 een papieren versie van de Gecombineerde opgave heeft verzonden maar dat hij op 11 mei 2012, derhalve vóór het verstrijken van de daarvoor geldende termijn op 15 mei 2012, de Gecombineerde opgave compleet heeft ingevuld samen met zijn adviseur. Door een onduidelijkheid over één perceel is de aanvraag toen niet direct verzonden. Voorts heeft appellant aangegeven dat op het moment van verzenden er een storing was in “Mijn dossier” waardoor de opgave niet verzonden kon worden.
Op 21 november 2012 ontdekte appellant in “Mijn dossier” dat de opgave niet stond geregistreerd. Verweerder deelde desgevraagd telefonisch mee dat er geen opgave was ontvangen. Appellant stelt dat verweerder aan de hand van het ingevulde concept van 11 mei 2012 de aanvraag in behandeling had moeten nemen en tot uitbetaling van de toeslagrechten had moeten besluiten. Er is geen sprake van opzet bij het niet-definitief verzenden van de opgave. Voorts stelt appellant dat verweerder een herinnering had dienen te versturen toen de opgave van appellant uitbleef.
4.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat indien appellant aanspraak wil maken op uitbetaling van zijn toeslagrechten, hij uiterlijk 15 mei 2012 de Gecombineerde opgave had moeten indienen. Vanaf die datum gold een kortingsperiode tot en met 11 juni 2012. Een opgave die na 11 juni 2012 werd ontvangen is te laat met als gevolg dat er geen toeslagrechten zijn uitbetaald. Deze bepaling is dwingend zodat verweerder niet anders kon doen dan de aanvraag afwijzen.
4.1
Het College overweegt als volgt.
De termijn voor de indiening van de Gecombineerde Opgave 2012 eindigde op grond van artikel 11, tweede lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 op 15 mei 2012. Op grond van artikel 23, eerste lid, van Verordening (EG) nr. 1122/2009 wordt de subsidie met 1 % gekort voor iedere werkdag dat de aanvraag te laat wordt ingediend. Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze afgewezen.
4.2
Niet in geschil is dat de definitieve aanvraag van appellant eerst op 28 november 2012, en dus te laat, is ingediend. Vooropgesteld wordt dat het de verantwoordelijkheid van de landbouwer is om zijn aanvraag tijdig en juist in te dienen. Indien er op of omstreeks 11 mei 2012 een volledig ingevulde concept-opgave in “Mijn dossier” zou hebben gestaan, zoals appellant stelt, dan betekent dat nog niet dat appellant daarmee een tijdige aanvraag heeft ingediend.
4.3
Het betoog dat zich een storing heeft voorgedaan op de internetsite van de toenmalige Dienst Regelingen, waardoor de aanvraag niet verzonden kon worden, slaagt niet. Zelfs indien inderdaad sprake is geweest van een storing op het moment dat appellant de opgave wilde verzenden, dan moet worden aangenomen dat deze storing een tijdelijk karakter had, zoals ook namens verweerder is benadrukt. Dit betekent dat appellant op een later moment, desnoods een paar dagen later, alsnog de opgave had kunnen indienen.
4.4
Ter zitting heeft appellant nog aangevoerd dat hij het doen van de opgave aan zijn adviseur heeft overgelaten. Zij hebben samen op 11 mei 2012 het concept ingevuld. Daarna heeft de adviseur, vermoedelijk als gevolg van drukte in de betreffende periode, de opgave van appellant over het hoofd gezien.
Het College is van oordeel dat deze omstandigheid, hoe betreurenswaardig ook, voor rekening en risico van appellant dient te blijven. Als landbouwer is hij zelf verantwoordelijk voor tijdige indiening van de aanvraag.
4.5
Het College komt tot de conclusie dat verweerder de aanvraag terecht heeft afgewezen nu appellant deze aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat heeft ingediend.
5.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, in aanwezigheid van L.C. Bannink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juni 2014.
w.g. C.J. Waterbolk w.g. L.C. Bannink